ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004932-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen jeugddetentie en PIJ-maatregel voor minderjarige verdachte na poging tot straatroof

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor een poging tot straatroof, gepleegd op 7 juni 2011 in Amsterdam. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 163 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en had de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De advocaat-generaal had in hoger beroep een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geëist, maar het hof oordeelde dat de belangen van de verdachte en de maatschappij beter gediend zijn met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de rapportages van deskundigen die de ontwikkeling van de verdachte hebben geanalyseerd. De deskundigen concludeerden dat de verdachte een antisociale gedragsstoornis vertoont en dat resocialisatie op korte termijn noodzakelijk is. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel afgewezen. De verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor jeugdigen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en therapie.

Uitspraak

parketnummer: 23-004932-11
datum uitspraak: 29 mei 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13-650959-11 en 06-850439-01 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
3 november 2011 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 februari 2012 en 15 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 07 juni 2011 te Amsterdam op of aan de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (hand)tas, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer E], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (al rijdende op een snorfiets) eenmaal of meermalen: - heeft/hebben gerukt en/of getrokken aan voornoemde (hand)tas (welke bovengenoemde [slachtoffer E] over haar arm had en/of (vervolgens) -(nadat voornoemde [slachtoffer E] haar (hand)tas na het rukken en/of trekken (steviger) had vastgegrepen en/of vastgehouden) de (hand)tas heeft/hebben vastgegrepen en/of vastgehouden (terwijl hij en/of zijn mededader(s) nog steeds aan het rijden was/waren op bovengenoemde snorfiets) waardoor bovengenoemde [slachtoffer E] ten val is gekomen en is meegesleurd over de weg achter voornoemde snorfiets aan;
2. hij op of omstreeks 06 juni 2011 te Amsterdam, op of aan de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een (hand)tas (inhoudende onder andere 4 dollarbiljetten en een creditcard met nummer X), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer R], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer R], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (al rijdende op een snorfiets) eenmaal of meermalen heeft/hebben gerukt en/of getrokken aan voornoemde (hand)tas welke voornoemde [slachtoffer R] vast had (in haar hand);
3. hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Amsterdam, op of aan de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een (hand)tas (inhoudende onder andere een OV chipkaart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer V], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer V], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (al rijdende op een snorfiets) eenmaal of meermalen heeft/hebben gerukt en/of getrokken aan voornoemde (hand)tas welke voornoemde [slachtoffer V] vast had (in haar hand);
4. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2011 tot en met 7 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een snorfiets (met kenteken X) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist(en) en/of (telkens) had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging en de vordering tot tenuitvoerlegging komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 7 juni 2011 te Amsterdam op of aan de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een handtas, toebehorende aan [slachtoffer E], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen voornoemde [slachtoffer E], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader, al rijdende op een snorfiets,
- eenmaal heeft gerukt aan voornoemde (hand)tas, welke bovengenoemde [slachtoffer E] over haar arm had en vervolgens
- nadat voornoemde [slachtoffer E] haar handtas na het rukken steviger had vastgegrepen de handtas heeft vastgehouden,
terwijl hij en zijn mededader nog steeds aan het rijden waren op bovengenoemde snorfiets, waardoor bovengenoemde [slachtoffer E] ten val is gekomen en is meegesleurd over de weg achter voornoemde snorfiets aan.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
- poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van honderddrieënzestig dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 4 januari 2011 voorwaardelijk opgelegde
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).
Daarnaast heeft zij de gevangenneming van de verdachte gevorderd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 januari 2011.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot straatroof. Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte onvoldoende respect getoond voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van het achtenzestigjarige slachtoffer dat met haar vriendin in het centrum van Amsterdam liep. De daders zijn haar langzaam rijdend op een snorscooter van achteren genaderd. De bijrijder heeft vervolgens de tas van het slachtoffer gepakt en hier een ruk aan gegeven. Doordat het slachtoffer in een reflex haar tas steviger vasthield en de dader de tas niet losliet, terwijl de scooter doorreed, kwam het slachtoffer ten val en werd zij enkele meters over straat gesleurd. Het slachtoffer heeft niet alleen letsel en schade opgelopen, maar is daarnaast ook erg geschrokken. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid niet alleen bij het slachtoffer en de omstanders die van het gebeurde getuigen waren, maar tevens in de samenleving in het algemeen. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2012 is de verdachte eerder voor het plegen van vermogensdelicten met gebruik van geweld veroordeeld.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof mede in aanmerking genomen:
- [rapportage]
- de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van H.J. Groenhuijzen, H.R.J. ter Borg en G. Smit, voornoemd, en de Raad voor de Kinderbescherming.
De deskundigen H.J. Groenhuijzen en H.R.J. ter Borg hebben in hun rapportages van respectievelijk
7 december 2010 en 9 december 2010 onder meer geconcludeerd dat de verdachte kan worden omschreven als een bovengemiddeld intelligente adolescent die al vanaf zijn zevende jaar gedrags-problemen laat zien en tot steeds ernstiger misdragingen is gekomen, zodanig dat er inmiddels van een anti-sociale gedragsstoornis moet worden gesproken. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor de ontwikkeling van een toekomstige antisociale persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen hebben toen geadviseerd verdachtes plaatsing in [instelling A] voort te zetten en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Op verzoek van het hof hebben de deskundigen Groenhuijzen en Ter Borg aanvullend gerapporteerd, respectievelijk op 2 mei 2012 en 9 mei 2012. In deze rapporten blijven de rapporteurs bij hun in 2010 gestelde diagnoses. Ter Borg merkt aanvullend aan zijn eerdere diagnostiek op dat de verdachte thans een serieuze gedragsstoornis heeft ontwikkeld en dat deze is uitgemond in een antisociale persoonlijk-heidsproblematiek met narcistische trekken. De antisociale kenmerken zijn dat hij manipuleert, misbruik maakt van zwakkeren, oneerlijk is en liegt. Hij is onverschillig voor de veiligheid van anderen en het ontbreekt hem nadien aan spijtgevoelens. Vastgesteld moet worden dat de verdachte onmiddellijk na het wegvallen van toezicht en controle tot nieuwe delicten komt. Onderzoeker komt voorts tot de conclusie dat de zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis nog steeds doorwerkt in het delictgedrag. Er dient daarom aandacht te zijn voor zijn egocentrisch gedrag, het feit dat hij geen rekening houdt met anderen en uit is op directe behoeftebevrediging.
Groenhuijzen concludeert dat resocialisatie in ieder geval een langdurig traject wordt, waarin toezicht en beveiliging een belangrijke rol moeten spelen. Bij overtreding van de regels moet een duidelijke sanctie mogelijk zijn in de zin van gesloten plaatsing. Voordeel van resocialisatie in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is dat terugplaatsing bij incidenten eenvoudig is. De kans dat incidenten optreden is, gelet op eerdere ervaringen met de verdachte niet denkbeeldig, en het risico op geweldsdelicten is ook nog steeds aanwezig.
De deskundigen komen tot de conclusie dat voor een zo gunstig mogelijke (verdere) ontwikkeling van de verdachte en om te komen tot voldoende maatschappelijke beveiliging een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op zijn plaats is.
Tevens adviseren de deskundigen om zo snel mogelijk ‘naar buiten toe te werken’. Enerzijds als motiverende prikkel voor de verdachte, anderzijds om te kunnen zien of door de verdachte meer ervaring kan worden opgebouwd buiten de instelling zonder te recidiveren. De reclassering zou hierin van begin af aan een grote rol moeten spelen.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide deskundigen benadrukt dat het van cruciaal belang is dat resocialisatie van de verdachte op korte termijn - de deskundigen denken dan aan een periode van tussen de drie weken en drie maanden na het wijzen van dit arrest- aanvangt. De verdachte moet (leren) toewerken naar het adequaat omgaan met meer vrijheid, hij moet cognitieve gedrags- en psychomotorische therapieën volgen, in september van dit jaar met een opleiding starten, en leren zelfstandig te functioneren en te wonen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting dit standpunt onderschreven.
Voorts hebben Groenhuijzen en Ter Borg er ter terechtzitting op gewezen dat de verdachte al vanaf zijn dertiende in instellingen heeft verbleven. Telkens zijn onderzoeken gedaan, diagnoses gesteld en behandelplannen opgemaakt. Dat is ook het geval in [instelling A], waar de verdachte thans verblijft en wordt behandeld. Wanneer de verdachte opnieuw wordt geplaatst in een andere instelling zou dat allemaal opnieuw moeten gebeuren. Dat zorgt voor onnodig tijdverlies, en brengt met zich, indien niet binnen korte termijn wordt begonnen met het resocialisatieproces, het risico van demotivering bij de verdachte en (verdere) verharding van zijn persoonlijkheid, die op de lange termijn desastreus zouden kunnen zijn voor iedere latere poging tot succesvolle resocialisatie.
In het kader van een (onvoorwaardelijke) PIJ- maatregel is een door de deskundigen noodzakelijk geachte korte termijn (drie weken tot maximaal drie maanden) voor het spoedig opstarten van (begeleid) verlof, gelet op de aard van de maatregel niet realistisch, mede gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de toestemming van het ministerie, die voor dergelijke verloven (telkens) is vereist.
De verdachte verblijft thans in [instelling A], een instelling voor jeugdigen/minderjarigen die daar op basis van een civielrechtelijke beschikking verblijven. Dit verblijf kan slechts op grond van zwaarwegende belangen tot een tijdstip na de achttiende verjaardag worden verlengd, de leeftijd die de verdachte in september bereikt. [instelling A] beschikt over een gesloten afdeling, een fasehuis en behandelmogelijkheden, waarbinnen de zo noodzakelijke resocialisatie gerealiseerd kan worden. Het hof is dan ook van oordeel dat, alle belangen afwegend, voortzetting van het verblijf van de verdachte in [instelling A], of een soortgelijke instelling, noodzakelijk is.
Het hof benadrukt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat beveiliging van het resocialisatie-proces en strikte begeleiding van de verdachte gedurende langere tijd van groot belang zijn. Het ligt in de lijn van de verwachting dat dit proces, via het fasehuis van [instelling A], en later via begeleid wonen, meer dan een jaar zal duren. De vier maanden die thans resten tot de verdachte meerderjarig wordt, zijn hiervoor in ieder geval te kort. Verlenging van het verblijf in [instelling A] en het toezicht op de verdachte en de sanctie-mogelijkheid van terugkeer naar deze gesloten inrichting zijn naar het oordeel van het hof dan ook noodzakelijk. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte zijn doel om succesvol te resocialiseren en te werken aan een niet criminele toekomst, zowel op de korte als op de lange termijn, voor ogen blijft houden en zijn medewerking zal verlenen wanneer door het Bureau Jeugdzorg een verzoek tot verlenging van zijn uithuisplaatsing in [instelling A] wordt ingediend bij de kinderrechter. Bij een verblijf in [instelling A] kan de verdachte daarnaast door zijn gezinsvoogd en/of door een reclasseringsmedewerker worden begeleid en gecontroleerd.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen mogelijk nu het bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algeme¬ne veilig¬heid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist en deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verde¬re ontwikkeling van de verdachte.
In de omstandigheid dat het kernachtige belang van de verdachte bij het op zeer korte termijn beginnen aan een resocialisatietraject, de facto zou worden gefrustreerd door het justitiële kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, ziet het hof aanleiding de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de veiligheid van de maatschappij beter wordt gewaarborgd met het opleggen van een PIJ-maatregel onder de voorwaarden zoals hierna omschreven, waarbij tevens een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte in de vorm van een resocialisatie op korte termijn mogelijk is.
Het hof zal daarom de eis van de advocaat-generaal om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, niet volgen.
Hoewel de ernst van het feit daartoe aanleiding geeft, acht het hof, met de advocaat-generaal, in deze zaak oplegging van jeugddetentie naast oplegging van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel niet zinvol.
Het hof wijst de vordering tot gevangenneming van de verdachte af. Naar het oordeel van het hof zijn daartoe (ook) thans geen gronden aanwezig, mede gelet op het voortgezette verblijf van de verdachte in [instelling A], een gesloten inrichting waar de verdachte in een civielrechtelijk kader is opgenomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Zutphen van 4 januari 2011 voorwaardelijke opgelegde PIJ-maatregel tenuitvoer te leggen. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen en is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, nu zij oplegging van de PIJ-maatregel reeds in het kader van de onderhavige strafzaak heeft gevorderd.
Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Lelystad, en verdachtes gezinsvoogd, en/of een opvolgende instantie zoals Reclassering Nederland, zo lang deze instanties dit noodzakelijk vinden ook wanneer dit inhoudt
- het volgen van therapieën, zoals een cognitieve gedragstherapie en/of een psychomotorische therapie, en
- het na zijn achttiende verjaardag geplaatst blijven in en/of gebonden blijven aan een gesloten (civielrechtelijke) instelling (zoals instelling A), zolang het verblijf en de intramurale behandeling de duur van twee jaren niet overschrijdt, en/of een Begeleid Wonen project.
Draagt Bureau Jeugdzorg op om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 5 juli 2011, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Zutphen van 4 januari 2011, parketnummer 06-850439-01, voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.H.J. de Vries, mr. J.A.M. de Wit en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2012.