ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ1054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.049/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de huurovereenkomst van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de man als huurder van de echtelijke woning is aangewezen. De vrouw is op 27 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 januari 2012. De zaak is op 19 september 2012 behandeld. De vrouw verzoekt in hoger beroep om te bepalen dat zij huurder zal zijn van de woning, in plaats van de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Het hof overweegt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te geven een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in eerste aanleg niet heeft begrepen wat zij heeft verzocht, maar het hof acht dit niet aannemelijk. De vrouw heeft haar standpunt ter zitting duidelijk kunnen weergeven en de man heeft onweersproken verklaard dat de referteverklaring door de vrouw is opgesteld. Het hof concludeert dat de vrouw geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op de vaste jurisprudentie rechtvaardigen.

Daarom verklaart het hof de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep. De beslissing is gegeven op 16 oktober 2012 door de rechters R.G. Kemmers, G.J. Driessen-Poortvliet en L.M. Coenraad, in aanwezigheid van griffier B.J. Voerman. De zaak heeft als nummer 200.106.049/01 en de beschikking van de rechtbank Haarlem heeft het kenmerk 187057/FA RK 11-3917.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 16 oktober 2012
Zaaknummer: 200.106.049/01
Zaaknummer eerste aanleg: 187057/FA RK 11-3917
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. S. Bouddount te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Rozemeijer te Velserbroek.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 27 april 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 31 januari 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 187057/FA RK 11-3917.
1.3. De zaak is op 19 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
Partijen zijn [in] 1990 gehuwd. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het verzoek van de vrouw bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [A] (hierna: de woning), met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij huurder zal zijn van de woning met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter onderbouwing van haar hoger beroep voert de vrouw aan dat het nooit haar bedoeling is geweest dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de man zou worden toegedeeld en dat haar inleidend verzoek in zoverre berust op een misverstand tussen haar en haar advocaat, ontstaan door een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Verder stelt zij dat zij een groter belang heeft om huurder van de woning te zijn dan de man.
De man heeft ter terechtzitting primair betoogd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij in eerste aanleg heeft gekregen wat zij heeft verzocht, subsidiair dat haar verzoek dient te worden afgewezen.
4.2. Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij wier verzoek door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Het betoog van de vrouw dat zij in eerste aanleg niet heeft begrepen wat zij heeft verzocht, acht het hof niet aannemelijk en maakt het vorenstaande derhalve niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw haar standpunt ter zitting in hoger beroep, zonder tussenkomst van haar tolk, duidelijk heeft kunnen weergeven en dat de man ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de referteverklaring die hij in eerste aanleg heeft ondertekend - en die correspondeert met het inleidend verzoek van de vrouw - door de vrouw is opgesteld. Ook overigens heeft de vrouw geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op bovengenoemde vaste jurisprudentie rechtvaardigen. Dit leidt ertoe dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep. De overige stellingen van de vrouw behoeven daarmee geen nadere bespreking.
4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, G.J. Driessen-Poortvliet en L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.