Uitspraak: 18 december 2012 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.112.916/01
Zaaknummer eerste aanleg: 192898 / JU RK 12-678
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. P.K. Willemsen te Beverwijk,
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2. De moeder is op 7 september 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 juni 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 192898 / JU RK 12-678.
1.3. Op 30 oktober 2012 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: BJZNH), een brief met bijlagen aan het hof gestuurd.
1.4. De Raad heeft op 5 november 2012 een verweerschrift ingediend. Op diezelfde dag heeft de Raad een nader stuk ingediend.
1.5. De moeder heeft op 8, 9 en 15 november 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 22 november 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad;
- [x] (hierna: de vader);
- de heer R. Visser (gezinsvoogd) namens BJZNH.
2.1. De moeder en de vader zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 6 april 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 januari 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] [in] 2000 (hierna: [de minderjarige]). De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. Hij verblijft bij de moeder.
2.2. Bij de stukken bevindt zich onder meer een rapport van de Raad van 29 mei 2012, een aankondiging schriftelijke aanwijzing van 10 oktober 2012 en een schriftelijke aanwijzing van 17 oktober 2012 van BJZNH.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] – overeenkomstig het verzoek van de Raad – onder toezicht gesteld van BJZNH met ingang van 18 juni 2012 tot 18 juni 2013.
3.2. De moeder verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de duur van de ondertoezichtstelling en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de maximale duur van zes maanden, een en ander zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden en met veroordeling van de Raad in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.
3.3. De Raad verzoekt het door de moeder in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aanwezig waren en of deze thans ook nog aanwezig zijn. Ingevolge artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld, indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2. De moeder stelt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Er is geen sprake van een zorgelijke opvoedingssituatie. De moeder heeft [de minderjarige] van school gehaald, nu de scholen waarop [de minderjarige] tot nu toe heeft gezeten hem vanwege zijn problemen niet die extra zorg kunnen bieden die hij nodig heeft. De moeder kan met ondersteuning van haar netwerk de juiste school voor [de minderjarige] regelen. Een gezinsvoogd kan geen verbetering brengen in die situatie. Bovendien ervaart [de minderjarige] de gezinsvoogd als een indringer en de aanwezigheid van de gezinsvoogd heeft een verstorende werking op haar relatie met [de minderjarige], aldus de moeder.
4.3. Volgens de Raad dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd. Er is sprake van een zorgelijke opvoedingssituatie. [de minderjarige] gaat al sinds 19 september 2011 niet meer naar school. De moeder lijkt onvoldoende vertrouwen te hebben in scholen en betwijfelt telkens of die scholen in staat zijn om in te spelen op de problematiek van [de minderjarige] en daarbij aan te sluiten. Zij meent [de minderjarige] te moeten beschermen tegen de buitenwereld. Het is echter van groot belang dat [de minderjarige] naar school gaat. De moeder heeft hierbij ondersteuning nodig. De hulp van een gezinsvoogd is noodzakelijk om zo spoedig mogelijk passend onderwijs voor [de minderjarige] te vinden en de schoolgang te waarborgen, aldus de Raad.
4.4. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat er zorgen zijn omtrent de opvoedingssituatie van [de minderjarige]. [de minderjarige] is sinds 19 september 2011 niet meer naar school geweest en krijgt sindsdien thuis onderwijs van de moeder. Hoewel er zorgen zijn omtrent de verstandelijke ontwikkeling van [de minderjarige], is gebleken dat er vanuit medisch oogpunt geen reden voor hem is om niet naar school te gaan. [de minderjarige] heeft vanaf groep vijf recht op een leerling gebonden budget (rugzakje). Hij heeft tot en met groep zes onderwijs gevolgd op een reguliere basisschool. Volgens de moeder kon deze school [de minderjarige] niet de zorg bieden die hij nodig heeft. Voorts was sprake van wantrouwen van de moeder jegens de directie van de school en de leerkrachten van [de minderjarige]. Na diverse onderzoeken is [de minderjarige] in groep 7/8 van Heliomare geplaatst. Volgens de moeder was dit niveau echter te hoog voor [de minderjarige] en was deze school niet gericht op ZMLK-onderwijs (zeer moeilijk lerende kinderen). Zij heeft [de minderjarige] daarom na twee dagen thuis gehouden. Het contact met de directie van Heliomare is moeizaam verlopen. Thans is de moeder in gesprek met De Zevensprong, welke school wel ZMLK-onderwijs biedt. Ook de communicatie tussen de moeder en De Zevensprong verloopt moeizaam. Het is nog niet duidelijk of [de minderjarige] op De Zevensprong terecht kan. Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] bij de strijd van de moeder met diverse scholen wordt betrokken en al jaren een loyaliteitsconflict lijkt te ervaren tussen de scholen en de moeder, hetgeen het hof niet in het belang van [de minderjarige] acht. Hij geeft aan niet meer naar school te willen, waarbij de oorzaak met name op het gevoelsmatige vlak ligt.
Daarnaast zijn er zorgen omtrent het handelen van de moeder als opvoeder. Het hof deelt de zorgen van de Raad omtrent de beschermende houding van de moeder jegens [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft ontwikkelingsproblemen op fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel gebied. Hij nadert zijn puberteit en hij zal (meer) behoefte krijgen om zich van de moeder los te maken. De moeder zal steeds een evenwicht moeten zoeken tussen de zorg voor en bescherming van [de minderjarige] enerzijds en het loslaten van [de minderjarige] anderzijds. Hoewel de moeder zeer betrokken is bij [de minderjarige] en voor zijn belangen opkomt, resulteert haar houding in het stagneren van zijn schoolgang, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Voorts leidt de beschermende opstelling van de moeder tot het stagneren van de hulpverlening. De samenwerking tussen de moeder en de gezinvoogd alsmede tussen [de minderjarige] en de gezinsvoogd verloopt moeizaam. De moeder heeft geen gehoor gegeven aan een schriftelijke aanwijzing van BJZNH om met de vorige gezinsvoogd, mevrouw de Waerdt, in gesprek te gaan en informatie te geven omtrent de schoolgang van [de minderjarige]. Voorts heeft de moeder mevrouw de Waerdt niet binnen willen laten omdat zij dan de veilige leefomgeving van [de minderjarige] zou betreden. Hoewel de moeder bereid is gebleken de huidige gezinsvoogd, de heer Visser (hierna: de gezinsvoogd) binnen te laten, is het hem niet gelukt om de hele situatie omtrent [de minderjarige] met de moeder te bespreken, aangezien de moeder het gesprek diverse malen heeft onderbroken. De gezinsvoogd heeft [de minderjarige] eenmaal gesproken. Bij de tweede afspraak heeft de moeder [de minderjarige] toestemming gegeven om niet bij het gesprek aanwezig te zijn. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] geen vertrouwen heeft in buitenstaanders, hetgeen zij respecteert.
4.5. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de belangen van [de minderjarige] ernstig worden bedreigd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zo snel mogelijk passend onderwijs voor hem wordt gevonden. De moeder heeft daarbij ondersteuning nodig. Gezien de weigerachtige houding van de moeder jegens hulpverlening en het feit dat het haar tot op heden niet gelukt is om een geschikte school voor [de minderjarige] te vinden, acht het hof hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk. Voorts acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat hij zijn eigen mening kan vormen omtrent zijn schoolgang en dat de moeder hem daartoe in de gelegenheid stelt. Geoordeeld moet dus worden dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook thans nog zijn. Gezien de huidige zorgelijke situatie ziet het hof geen aanleiding om de ondertoezichtstelling uit te spreken voor een kortere duur van maximaal zes maanden, zoals door de moeder is verzocht.
4.6. Het bewijsaanbod van de moeder wordt gepasseerd, omdat dit onvoldoende concreet en gespecificeerd is en niet terzake dienend. Er is onvoldoende aanleiding om de Raad te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012 door de oudste raadsheer.