Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1].,
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, [appellante], die in geschil is met haar werkgever, [geïntimeerden], over de vermindering van haar wekelijkse arbeidsduur en de betaling van achterstallig loon. De werkneemster is per 2 augustus 2004 in dienst getreden bij het schoonmaakbedrijf van [geïntimeerden]. In de arbeidsovereenkomst was vastgelegd dat de werkweek minimaal 15 werkuren zou bedragen. Echter, door een wijziging in haar werkzaamheden en een overplaatsing naar een andere locatie, werd haar arbeidsduur verminderd naar 12,58 uur en later naar 10 uur per week. De werkneemster heeft zich op 17 augustus 2009 ziek gemeld en de betaling van haar loon werd door de werkgever opgeschort vanaf 25 maart 2010, wat leidde tot een geschil over de achterstallige betalingen.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de werkneemster afgewezen, met de overweging dat zij de vermindering van haar arbeidsuren had aanvaard. De werkneemster is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat zij nooit heeft ingestemd met de vermindering van haar uren. Het hof heeft de argumenten van de werkgever beoordeeld en geconcludeerd dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde instemming van de werkneemster met de vermindering van haar arbeidsuren. Het hof heeft vastgesteld dat de werkneemster herhaaldelijk heeft aangegeven recht te hebben op het volledige loon voor de overeengekomen uren.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de werkneemster tot betaling van het achterstallig loon toegewezen, met inachtneming van een aanpassing in de berekening van het te betalen bedrag. De wettelijke verhoging is gematigd tot 20%. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de werkgever, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk bekrachtigd en voor het overige vernietigd, en de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.805,25 aan de werkneemster, vermeerderd met wettelijke rente.