ECLI:NL:GHAMS:2013:1460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.101.948-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kort geding vonnis inzake betaling factuur tussen Oranjemarine B.V. en Motorservice Spaarnestad B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding tussen de besloten vennootschappen Oranjemarine B.V. en Motorservice Spaarnestad B.V. Oranjemarine was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin Spaarnestad in het gelijk was gesteld. De zaak betreft een geschil over een factuur van Spaarnestad aan Oranjemarine voor werkzaamheden aan scheepsmotoren. Oranjemarine had een bedrag van € 17.531,84 aan Spaarnestad betaald, maar weigerde de volledige factuur van € 22.353,07 te betalen, omdat zij van mening was dat de gebruikte onderdelen niet correct waren aangeschaft. Spaarnestad had Oranjemarine in kort geding gedagvaard tot betaling van de factuur, maar het hof oordeelde dat Spaarnestad niet voldoende spoedeisend belang had aangetoond voor de vordering in kort geding. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Spaarnestad af. Tevens werd Spaarnestad veroordeeld tot terugbetaling van het door Oranjemarine betaalde bedrag van € 8.185,-, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden aan Spaarnestad opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.101.948/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1306815 KK EXPL 11-064
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORANJEMARINE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.V. de Lauwere te Hilversum,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOTORSERVICE SPAARNESTAD B.V.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. van der Leij te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Oranjemarine en Spaarnestad genoemd.
Oranjemarine is bij dagvaarding van 25 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 28 december 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Spaarnestad als eiseres en Oranjemarine als gedaagde.
Bij tussenarrest van 17 april 2012 heeft het hof bepaald dat partijen zullen verschijnen voor een in het tussenarrest benoemde raadsheercommissaris. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Oranjemarine heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Spaarnestad zal afwijzen, Spaarnestad zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door Oranjemarine aan Spaarnestad ter nakoming van het vonnis is voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten.
Spaarnestad heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten. I
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofdje ‘De feiten’ onder 1. tot en met 11. de feiten opgesomd die zij bij de uitspraak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Verkort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
( i) Beide partijen zijn actief in de motorenrevisie- en onderhoudsmarkt van scheepsmotoren. Oranjemarine heeft een onderhoudsovereenkomst met de KLPD (Korps Landelijke Politie Diensten) voor het onderhoud van haar (scheeps)motoren.
(ii) De KLPD heeft Oranjemarine opdracht gegeven tot revisie van een motorblok. Omdat Oranjemarine de opdracht niet binnen de gestelde termijn kon uitvoeren zijn de werkzaamheden ondergebracht bij Spaarnestad. Spaarnestad heeft op 1 september 2011 aan Oranjemarine een gespecificeerde offerte uitgebracht. Op dat moment waren de werkzaamheden al uitgevoerd. Op 2 september 2011 zijn de werkzaamheden door Spaarnestad aan Oranjemarine gefactureerd. Het factuurbedrag, in overeenstemming met de offerte, luidt € 22.353,07, inclusief btw. De KLPD heeft het volledige factuurbedrag aan Oranjemarine voldaan.
(iii) Oranjemarine heeft geweigerd de factuur (volledig) te betalen, zich op het standpunt stellend dat de bij de revisie van het motorblok gebruikte onderdelen van haar, Oranjemarine, als Volvo Penta-dealer betrokken hadden moeten worden. Dit is niet gebeurd. Daardoor loopt Oranjemarine, zo stelt zij, een bedrag van € 4.821,23 inclusief btw aan korting en eindejaarsbonus mis.
(iv) Op 9 december 2011 heeft Spaarnestad Oranjemarine in kort geding gedagvaard tot betaling van het bedrag van de factuur, € 22.353,07, vermeerderd met incassokosten en rente.
( v) Op 13 december 2011 heeft Oranjemarine een bedrag van € 17.531,84 aan Spaarnestad betaald.
3.2.
In eerste aanleg is de zaak behandeld op de zitting van 20 december 2011. Oranjemarine heeft daar tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd, stellend dat het factuurbedrag verminderd moet worden met € 4.821,23 inclusief btw, omdat Spaarnestad heeft verzuimd vooraf te overleggen over de te maken kosten, in het bijzonder over de vraag wie de te vervangen onderdelen zou leveren.
3.3.
De kantonrechter heeft de (restant)vordering van Spaarnestad toegewezen, met veroordeling van Oranjemarine in de proceskosten. Tegen deze beslissing - en de gronden waarop zij berust - is het hoger beroep gericht.
3.4.
In
grief 1voert Oranjemarine aan dat de kantonrechter de vordering ten onrechte niet wegens het ontbreken van een spoedeisend belang heeft afgewezen.
3.5.
Voor de beoordeling van de grief zijn de volgende feiten/omstandigheden van belang:
a. In de inleidende dagvaarding is staat onder het hoofdje spoedeisend belang het volgende vermeld:
”Spaarnestad heeft recht en belang bij het verkrijgen van zekerheid tot betaling van het door Oranjemarine onbetwiste deel van de factuur. Het verzoek van Spaarnestad om een spoedeisende voorziening is gelegen in het feit dat Spaarnestad gegronde vrees heeft voor een financiële noodsituatie bij Oranjemarine nu zij de ontvangen gelden van haar klant (KLPD) niet heeft aangewend om de onderhavige nota te voldoen.”
b. In eerste aanleg is tegen (aanwezigheid van) het spoedeisende belang geen verweer gevoerd.
c. In het vonnis is geen overweging aan het spoedeisend belang gewijd. De kantonrechter heeft volstaan met de overweging dat de vordering van Spaarnestad in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat toewijzing van de gevorderde voorziening gerechtvaardigd is.
d. In de toelichting op de grief betwist Oranjemarine dat sprake is van een spoedeisend belang. Zij stelt dat Spaarnestad geen spoedeisend belang heeft gesteld en dit overigens ook niet aannemelijk heeft gemaakt.
e. In de memorie van antwoord voert Spaarnestad aan dat een geldvordering “per definitie” een spoedeisend belang inhoudt. Voorts betoogt Spaarnestad dat de kantonrechter zich heeft gehouden aan het criterium voor toewijzing van de geldvordering in kort geding en dat door Oranjemarine geen beroep is gedaan op het restitutierisico.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Anders dan Spaarnestad lijkt te menen zal daarom de rechter, bij beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat.
3.7.
Het hof constateert dat Spaarnestad ten aanzien van de vordering met betrekking tot het restant van € 4.821,23 noch in de inleidende dagvaarding noch in hoger beroep voldoende duidelijk een spoedeisend belang heeft gesteld, laat staan dit spoedeisend belang heeft onderbouwd. In ieder geval had het, nadat dienaangaande een grief was aangevoerd, op de weg van Spaarnestad gelegen een bij haar aanwezig spoedeisend belang duidelijk te stellen en te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. De gevolgtrekking die hieraan dient te worden verbonden, is het oordeel dat de vordering door Spaarnestad ten onrechte in kort geding is ingesteld en ten onrechte is toegewezen. Het vonnis zal worden vernietigd.
3.8.
Bij verdere behandeling van de grieven bestaat geen belang.
3.9.
Oranjemarine heeft gevorderd dat Spaarnestad wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door haar op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan Spaarnestad is voldaan. Door Spaarnestad is niet bestreden dat Oranjemarine op 6 februari 2012 een bedrag van € 8.185,- heeft betaald. De vordering tot veroordeling tot terugbetaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012, zal worden toegewezen.
3.10.
Spaarnestad zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in beide instanties worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,:
- wijst de vorderingen van Spaarnestad af;
- veroordeelt Spaarnestad tot (terug)betaling aan Oranjemarine van een bedrag van € 8.185,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Spaarnestad in de kosten van het geding in beide instanties, tot deze uitspraak aan de zijde van Oranjemarine in eerste aanleg begroot op € 400,- aan salaris en in hoger beroep op € 756,64 aan verschotten en op € 632,- aan salaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, G.J. Visser en D.J. Oranje en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.