Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
– voor zover van belang – tot de winst niet voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers. Het vereiste dat de rechten niet voor verwezenlijking vatbaar zijn, houdt volgens vaste rechtspraak in dat een redelijk oordelende en zakelijk handelende crediteur op grond van de ten tijde van de kwijtschelding bestaande feiten en omstandigheden zoals deze voor hem kenbaar konden zijn, tot het oordeel moest komen dat pogingen tot inning of verhaal vruchteloos zouden blijven of tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen zouden leiden (vgl. HR 5 april 1995, nr. 29.940, BNB 1995/219, HR 22 april 1998, nr. 33.257, BNB 1998/202 en HR 24 december 2004, nr. 39.522, BNB 2005/108).”
zakelijkegronden afstand heeft gedaan van een deel van zijn vordering, is niet voldoende om te concluderen dat sprake is van het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Immers, ook op andere zakelijke gronden - anders dan een inschatting van de mogelijkheden tot inning en/of verhaal - kan een crediteur (deels) afzien van recht op voldoening van zijn vordering. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat een afnemer een vordering op zijn leverancier deels prijsgeeft, niet omdat inning of verhaal vruchteloos zouden blijven maar omdat incasso zou leiden tot een verstoorde relatie met als mogelijk gevolg het staken van de (voor de afnemer essentiële en onvervangbare) leveranties.