In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het niet naleven van een gebiedsverbod dat hem was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en andere relevante verordeningen, waarbij de verdachte zich gedurende een periode van drie maanden niet in een specifiek overlastgebied mocht bevinden. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het gebiedsverbod, omdat de kennisgeving niet op deugdelijke wijze aan hem was gedaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de brief met het gebiedsverbod naar een verkeerd adres is gestuurd, namelijk naar het adres van de moeder van de verdachte, terwijl hij een ander adres had opgegeven. Dit gebrek aan zorgvuldigheid van de overheid heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte niet op de hoogte kon zijn van het gebiedsverbod. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van opzet of voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte niet op de hoogte was van het verbod.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het hof benadrukte dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om burgers adequaat te informeren over beslissingen die hen aangaan, en dat het nalaten van deze informatievoorziening niet voor rekening van de verdachte kan komen. De uitspraak van het hof is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van burgers tegen onterecht opgelegde beperkingen in hun bewegingsvrijheid.