ECLI:NL:GHAMS:2013:1992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
23-002066-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvoering en afpersing met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor ontvoering en afpersing, waarbij gebruik werd gemaakt van een vuurwapen. De tenlastelegging omvatte onder andere het wederrechtelijk beroofd houden van de aangever, het afpersen van bankpassen en pincode, en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats in de periode van 12 tot en met 13 januari 2010 in Almere en Amsterdam. De aangever verklaarde dat hij onder bedreiging van een vuurwapen in een auto moest stappen en vervolgens in een loods werd vastgehouden. Het hof heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdachte en zijn medeverdachten ontkenden dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van ontvoering, afpersing, en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder mishandeling. De straf werd vastgesteld op 16 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

parketnummer: 23-002066-10
datum uitspraak: 11 juli 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-693002-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en / of (een of meer) van zijn mededader(s) voornoemde [aangever], onder bedreiging met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gedwongen in een (personen)auto te stappen en/of vervolgens vastgehouden in deze (personen)auto en/of in een loods;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere bankpas(sen) en/of een identiteitsbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever]
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en/of
- eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of de romp, in elk geval tegen het lichaam heeft hebben gestompt en/of geslagen;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederalnd, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) en/of de hierbij behorende pincode(s) en/of een identiteitsbewijs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever]
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en/of
- eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of de romp, in elk geval tegen het lichaam, heeft/hebben gestompt en/of geslagen;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben mishandeld een persoon (te weten [aangever] )
bestaande die mishandeling uit
- het eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of de schouder en/of de buik, in elk geval tegen het lichaam, van die [aangever] en/of
- het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen tegen het hoofd, in elk geval tegen de romp van die [aangever]
waardoor voornoemde [aangever] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4:
hij en/of zijn mededaders op een of meer tijdstip(pen) in de periode op of omstreeks 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of Amsterdam, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging een of meer wapens van categorie III, te weten een Kimar 911, voorhanden heeft gehad;
5:
hij en/of zijn mederdader(s) op een tijdstip in de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "je wordt in de loods afgeknald" en/of "je pik wordt eraf gesneden" en/of "je wordt naakt met tie wraps aan een boom vast gebonden, kijken hoe lang je het volhoudt in de vrieskou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde en heeft daarbij verwezen naar de verklaringen afgelegd door de verdachte (verhoor bij rechter-commissaris) en de medeverdachte [medeverdachte 1] (doorgenummerde pagina 20014), naar een foto van het letsel van aangever en naar de inhoud van tapgesprekken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft verweer gevoerd zoals in zijn pleitnotitie opgenomen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen. Aangever heeft verklaard dat hij eerst in de auto en vervolgens vlakbij de auto is mishandeld. Daarover bevraagd door de raadsheer-commissaris heeft de aangever verklaard dat hij door de medeverdachte [medeverdachte 2] uit de auto is getrokken en daarna door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is geslagen en getrapt.
Op het moment dat dit zou hebben plaatsgevonden werden de verdachten geobserveerd door een observatieteam. Geverbaliseerd is dat het observatieteam heeft gezien dat er om 1.13 uur werd gepind, dat [medeverdachte 2] en NN2 (naar het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) om 1.14 uur terug kwamen bij de auto en [medeverdachte 1] instapte als bijrijder en de medeverdachte [medeverdachte 2] links achterin (doorgenummerde pagina’s 10090-10093). Om 1.15 uur is gezien dat [medeverdachte 1] even uitstapte en direct weer instapte. Om 1.16 uur is gezien dat de Toyota wegreed.
Naderhand is aangevuld dat de verbalisanten de medeverdachte [medeverdachte 2] niet daadwerkelijk hebben zien instappen, omdat zij geen zicht hadden op de linkerzijde van de auto, en dat medeverdachte [medeverdachte 1] uit beeld is geraakt aan de linkerzijde van de auto om 1.15 uur en kort daarop weer is ingestapt, waarna de Toyota om 1.16 uur is weggereden (doorgenummerde pagina’s 10210-10211).
Ook al was het te donker om waar te kunnen nemen wat zich in de auto afspeelde en was er geen zicht op de linkerzijde van de auto, het hof acht het evenals de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk dat de observerende verbalisanten niets zouden hebben waargenomen indien het door de aangever gestelde geweld zou hebben plaatsgevonden. Volgens de aangever is hij door de medeverdachte [medeverdachte 2] uit de auto getrokken en zou door verdachte en de twee medeverdachten – die dan dus alle drie uit deze auto moeten zijn gestapt – op hem zijn ingeslagen en getrapt. Daaraan doet niet af dat de verbalisanten hebben waargenomen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] even is uitgestapt, mede gelet op het kennelijk korte tijdsbestek waarbinnen [medeverdachte 1] uit de auto is geweest.
Daar komt bij dat het door de advocaat-generaal gestelde letsel (bloedlip, schram en wondjes in het gelaat) door het hof niet als zodanig is waargenomen op de foto’s die van aangever zijn gemaakt (doorgenummerde pagina’s 10106-10108). Weliswaar heeft het hof daarop een iets donkerder verkleuring aan de onderlip van aangever waargenomen, alsmede een rood puntje op de linkerkaak, maar niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat dit letsel betreft. Voorts is door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] gerelateerd dat op 13 januari 2010 geen letsel bij aangever is waargenomen.
De advocaat-generaal heeft voorts verwezen naar de verklaring van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris (“ik heb gezien dat [medeverdachte 2] [aangever] sloeg en schopte”) en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] op pagina 20014 van het dossier (“een beetje duwen trekken”). Het hof heeft echter ook op grond hiervan niet de overtuiging gekregen dat het onder 3 ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. Ook de inhoud van de tapgesprekken waarnaar de advocaat-generaal heeft verwezen brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu daarmee niet vast staat dat en op welke wijze aangever daadwerkelijk is mishandeld.
Nu naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Bespreking van de gevoerde verweren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft betoogd dat de gebeurtenissen op 12 en 13 januari 2010 niet als wederrechtelijke vrijheidsberoving gekwalificeerd kunnen worden. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
a. a) Een eerste vereiste voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is dat degene die stelt van zijn vrijheid beroofd te zijn, zich niet kan ‘verplaatsen’. In het geval van de aangever is het niet zeker dat hij zich niet kon verplaatsen, hij heeft daartoe geen initiatief getoond. Ook heeft de aangever op geen enkel moment laten merken dat hij het niet eens was met de gang van zaken, althans de verdachte had de indruk dat de aangever geheel vrijwillig in het gezelschap van [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt hier en hierna: de medeverdachte [medeverdachte 2])verkeerde. De aangever heeft weliswaar aan zijn naasten laten weten dat hij weg wilde, maar niet aan de personen in wier gezelschap hij verkeerde; wellicht hadden zij hem gewoon laten gaan als hij hierom gevraagd had.
b) Voor een vervulling van de delictsomschrijving van artikel 282 Sr moet er voorts opzet van de verdachte op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsbeneming bestaan. Het opzet ontbreekt. De verdachte was zich er niet van bewust dat er sprake was van enige wederrechtelijkheid.
c) (Subsidiair:) er is geen sprake geweest van nauwe en bewuste samenwerking of in ieder geval geen bewuste samenwerking. De verdachte wist niet wat de plannen van [medeverdachte 2] waren. Daarnaast was de verdachte een groot deel van de tijd niet aanwezig zodat de samenwerking niet als nauw valt aan te merken. De verklaringen van de aangever die iets anders suggereren, worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a) De aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op 12 januari 2010 met de medeverdachte [medeverdachte 2] bij La Place in Almere had afgesproken, hij daar weigerde in de auto te stappen, [medeverdachte 2] zijn jas omhoog deed en hij een wapen zag (proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina 10006). Als chauffeur zat een man achter het stuur genaamd ‘[verdachte]’
(het hof begrijpt: de verdachte). De aangever heeft het wapen weer gezien toen zij (de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 2] en de aangever) de A6 opreden en de medeverdachte [medeverdachte 2] dit op hem richtte (proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2010, doorgenummerde pagina 10006 en proces-verbaal van verhoor aangever van 14 januari 2010, doorgenummerde pagina 10012) en in de loods in Amsterdam-Noord waar [medeverdachte 2] het vuurwapen op tafel legde (proces-verbaal van verhoor aangever van 14 januari 2010, doorgenummerde pagina 10014). De aangever heeft voorts verklaard dat de verdachte het vuurwapen in de auto gezien moet hebben nu de verdachte zei ‘doet het wapen een beetje naar beneden, anders zien mensen het’ of woorden van gelijke strekking (doorgenummerde pagina 10012) en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] het wapen in de loods gezien moeten hebben (proces-verbaal van verhoor aangever van 14 januari 2010, doorgenummerde pagina 10114). De aangever heeft het vuurwapen omschreven (proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2010, doorgenummerde pagina 10006) welke omschrijving naar het oordeel van het hof, overeenkomt met het vuurwapen dat op 15 januari 2010 aangetroffen is bij de doorzoeking van de auto waar de verdachte en de medeverdachten op 13 januari 2010 zijn aangehouden (proces-verbaal bevindingen betreffende vuurwapen, doorgenummerde pagina 10094).
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij
(naar het hof begrijpt: op 12 januari 2010)gebeld werd door de telefoon van [aangever]
(het hof begrijpt hier en hierna [aangever]: de aangever)en dat een man die zich als [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt hier en hierna: de medeverdachte [medeverdachte 2])voorstelde tegen haar zei dat [aangever] een schuld van € 3.000,00 bij hem had en hij hem niet zou laten gaan voordat het geld binnen was – of woorden van gelijke strekking. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat hij tegen haar zei: ‘Ik laat [aangever] voorlopig niet meer gaan, tot het geld binnen is. Want ik heb recht op mijn geld’ of woorden van gelijke strekking (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], doorgenummerde pagina 10034). [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [aangever]
(het hof begrijpt hier en hierna: de aangever)hem om 17.09 uur
(naar het hof begrijpt: op 12 januari 2010)het volgende smsje stuurde ‘Help me please, zit in hun auto’. Uit onderzoek aan de telefoon van aangever blijkt dat bedoeld sms-bericht inderdaad op 12 januari 2010 aan [getuige 2] is verzonden, evenals het bericht: ‘Kom naar het huis van [getuige 1] Dit gaat helemaal fout’ op 12 januari 2010 om 17.13 uur
.Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat hij om 17.38 uur gebeld werd met het toestel van [aangever] en dat iemand die zich als ‘[medeverdachte 2]’
(het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 2])voorstelde tegen hem zei dat [aangever] bij hem in de auto zat en dat hij ([getuige 2]) met geld over de brug moest komen, want anders zou hij [aangever] nooit meer levend terug zien (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], doorgenummerde pagina 10021. De inhoud van bedoelde sms-berichten is weergegeven op dossierpagina 10173). Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat de aangever een jas over zijn hoofd kreeg (verklaring [medeverdachte 1] op 15 januari 2010 bij de rechter-commissaris).
Het hof is gelet op het voorgaande – met name het feit dat er een wapen in de auto is aangetroffen dat aan de door de aangever gegeven beschrijving voldoet – van oordeel dat er voldoende steun is voor de verklaring van de aangever dat hij onder dreiging van een vuurwapen in de auto is gestapt. Voorts is het ook voor de verdachte duidelijk geweest dat de aangever niet vrijwillig in de auto en in de loods verbleef, gelet op de aanwezigheid van het vuurwapen, van welke aanwezigheid en dreiging de verdachte zich bewust is geweest blijkens de aangehaalde verklaring van aangever die het hof betrouwbaar acht, alsmede gelet op het feit dat de aangever met een jas over zijn hoofd naar de loods is gebracht. Het hof acht niet aannemelijk dat het hoofd van aangever is bedekt met een jas uit vrees voor ontdekking van een hennepkwekerij, nu daarvoor geen aanknopingspunten in het dossier worden gevonden. Het hof is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden, waarbij de aangever onder dreiging van een vuurwapen in een auto moest stappen en onder dreiging van een vuurwapen in de auto dan wel in een loods diende te blijven, de aangever niet vrij om te gaan en staan zoals hij wilde of – zoals de raadsman stelt – zich te verplaatsen. Het hof acht de stelling van de raadsman dat het aangever vrij stond weg te gaan als hij daarom zou hebben gevraagd, gelet op de aanwezigheid van het vuurwapen en de hiervoor weergegeven inhoud van de sms-berichten en telefoongesprekken, volstrekt onaannemelijk. Voorts laat, naar het oordeel van het hof het feit dat de aangever mogelijkheden om te vluchten – voor zover hij deze al heeft gehad – dan wel andere mensen te waarschuwen niet heeft benut, onverlet dat hij wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is geweest en beroofd is gehouden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ad b) Naar het oordeel van het hof staat, zoals reeds overwogen, vast dat de aangever onder dreiging van een vuurwapen in de macht van de verdachte en zijn medeverdachten is gehouden. De stelling van de raadsman dat de verdachte zich van enige wederrechtelijkheid niet bewust was en het opzet daarop ontbreekt, wordt verworpen.
Ad c) Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De verdachte is op 11 januari 2010 met de medeverdachte [medeverdachte 2] naar de woning van de moeder van de aangever gegaan en is door de getuige [getuige 3] op een foto herkend als een van de ongeveer vijf mannen die aan de deur zijn geweest (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], doorgenummerde pagina 10118 – 10119). De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij is meegegaan naar de moeder van de aangever en dat hij wist dat het om een huurschuld ging. Aan de stelling van de verdachte dat hij op 11 januari 2010 bij de woning van de moeder van de aangever in de auto zou hebben gewacht, hecht het hof, mede gelet op de verklaring van [getuige 3] geen geloof. Op 12 januari 2010 was de verdachte de bestuurder van de auto waar de aangever onder dreiging van een vuurwapen door [medeverdachte 2] gedwongen is in te stappen en heeft hij ook gezien dat [medeverdachte 2] in de auto het wapen op de aangever richtte. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking. Dat de verdachte niet de gehele duur van de vrijheidsberoving aanwezig is geweest maakt dit niet anders.
Bespreking van de ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gevoerde verweren
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
a. a) Het onder 2 ‘primair’ ten laste gelegde
(het hof begrijpt: de diefstal met (bedreiging met) geweld)kan niet bewezen worden verklaard. De pasjes zijn in ieder geval niet weggenomen. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
b) De pasjes zijn door de aangever geheel vrijwillig afgestaan. [getuige 1] heeft verklaard dat zij met toestemming van de aangever een pasje aan [medeverdachte 1] heeft overhandigd en de aangever heeft verklaard dat hij in beginsel bereid was om te betalen, maar dat hij hier even niet toe in staat was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad a) Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde – kort weergegeven – (medeplegen van) diefstal met (bedreiging met) geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De verdachte zal eveneens worden vrijgesproken van het (medeplegen van) afpersen van de ABN Amro bankpas – nu de aangever heeft verklaard dat deze reeds in het bezit van [medeverdachte 2] was – en van de ID-kaart – nu het opzet van de verdachte en de medeverdachte op de toe-eigening daarvan niet was gericht.
Ad b) In een situatie als de onderhavige, waarin de aangever onder dreiging van een vuurwapen in een auto gedwongen is in te stappen en een aantal uren in de macht van de verdachte en zijn medeverdachte(n) is gehouden om hem te bewegen een huurschuld te voldoen, kan niet gesproken worden van vrijwillig afstaan van de ING-pas. De aangever is zodanig onder druk gezet dat hij [getuige 1] heeft gevraagd zijn ING-pas af te geven aan een van de verdachten. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de afgifte door [getuige 1], van de ING-pas van de aangever op diens ‘verzoek’ aan een van de verdachten gelijk te stellen valt met het afgeven van de bankpas door de aangever zelf. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging afpersen van de pincode van de aangever, hetgeen te zien is als het dwingen tot het ter beschikking stellen van gegevens in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Dit verweer van de raadsman wordt dus verworpen.
Bespreking van de gevoerde verweren ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
a. a) Volgens het proces-verbaal heeft het wapen een dichte loop en valt daardoor onder de uitzondering van artikel 2, categorie III sub 4 onder a van de Wet Wapen en Munitie. Dit heeft tot gevolg dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
b) Subsidiair: het is geenszins uitgesloten dat de aangever heeft verzonnen dat er een vuurwapen bij betrokken was, hij wist kennelijk dat [medeverdachte 2] over een vuurwapen beschikte, nu [medeverdachte 2] reeds 3 maanden voor de gebeurtenissen tegen hem gezegd zou hebben dat hij zijn kankerkop eraf zou schieten, en het is merkwaardig dat het wapen in de auto lag, terwijl de aangever niet wist hoe het daar is gekomen. Nu de verklaring van de aangever op dit punt kennelijk is gebaseerd op wetenschap over [medeverdachte 2] die hij uit het verleden had, dient deze buiten beschouwing te blijven.
c) De verklaring van de aangever wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daardoor kan niet bewezen worden dat het wapen tegelijkertijd met de verdachte en de aangever in de loods is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het wapen de hele periode dat de aangever in het gezelschap van de verdachte en zijn medeverdachten is geweest, in de auto heeft gelegen. Er zijn geen dactyloscopische sporen op het wapen aangetroffen, hetgeen frappant is, nu volgens de aangever het wapen kort tevoren intensief gebruikt zou zijn. Daarnaast lag het wapen in een vak onder een stoel in de auto waar de verdachte in reed. Het is maar de vraag of gezegd kan worden dat de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Aangenomen moet worden dat het pistool van [medeverdachte 2] was, mede omdat de auto op zijn naam gehuurd was. Nergens blijkt uit dat de verdachte wist dat er een wapen in de buurt was. Als bestuurder was hij niet in staat onder de bijrijderstoel kijken en hoeft dus niet geweten te hebben dat daar een bergruimte was. Zelfs indien het wapen in de loods is geweest blijkt nergens uit dat de verdachte over dat het wapen kon beschikken. De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 23 november 2010, LJN BN7725.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a) Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat artikel 2, categorie III sub 4 onder a van de Wet Wapen en Munitie zo gelezen dient te worden dat – naast alarm- en startpistolen zonder loop – slechts alarm- en startpistolen met een kennelijk verkorte en geheel gevulde loop onder deze uitzondering vallen. Uit het proces-verbaal van technisch onderzoek (doorgenummerde pagina’s 10097-10098) blijkt niet dat het wapen – voor zover al sprake zou zijn van een geheel gevulde loop – een kennelijk verkorte loop heeft. Indien het vuurwapen een kennelijk verkorte loop zou hebben gehad, zou dit in het proces-verbaal van technisch onderzoek, dat door een taakaccenthouder vuurwapens is opgemaakt, vermeld zijn. De conclusie in het proces-verbaal dat het gaat om een vuurwapen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 3 jo artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de Wet Wapen en Munitie biedt steun aan deze opvatting. Het wapen valt dus niet onder voornoemde uitzondering. Dit verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad b) Het hof acht de verklaringen van de aangever betrouwbaar en ziet in de inhoud van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt om te kunnen concluderen dat de aangever de aanwezigheid van het wapen heeft verzonnen en dat zijn verklaring berust op eerdere wetenschap over [medeverdachte 2]. De aangever heeft immers het wapen beschreven als een wapen van glimmend metaal en met bruin handvat (proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2010, doorgenummerde pagina 10006) en deze beschrijving komt overeen met de bevindingen ten aanzien van het in de auto aangetroffen wapen: een vuurwapen van het merk Kimar 911, met een zilverkleurige loop en bruine handvaten (proces-verbaal bevindingen betreffende vuurwapen, doorgenummerde pagina 10094). Het hof ziet geen aanleiding om de verklaringen van de aangever van het bewijs uit te sluiten. Het verweer van de raadsman wordt dus verworpen.
Ad c) De aangever heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto het vuurwapen op hem heeft gericht (proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2010, doorgenummerde pagina 10006 en proces-verbaal van verhoor aangever van 14 januari 2010, doorgenummerde pagina 10012) en de verdachte heeft gezegd ‘doe het wapen een beetje naar beneden, anders zien mensen het’ of woorden van gelijke strekking (proces-verbaal van verhoor aangever van 14 januari 2010, doorgenummerde pagina 10012). Daarnaast heeft de aangever verklaard dat het wapen een keer, toen [medeverdachte 2] uit de auto is gestapt, van [medeverdachte 2] naar [verdachte] (de verdachte) is overgegaan (proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pagina 10198). De aangever heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de loods het vuurwapen met de loop in zijn richting heeft neergelegd en dat hierbij ook de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezig waren, voordat zij de loods voor enige tijd verlieten.
De verklaringen van de aangever dat de verdachte en zijn medeverdachten een wapen voorhanden hebben gehad, vinden steun, zoals reeds overwogen, in het feit dat bij de doorzoeking van de auto op15 januari 2010 een wapen is aangetroffen dat voldoet aan de beschrijving van het wapen die de aangever heeft gegeven. De verdachte is zich niet alleen bewust geweest van het wapen, maar heeft daarover ook de beschikkingsmacht gehad.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bespreking van de verweren ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het relaas van de aangever niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen zodat zich een unis testis situatie voordoet en niet voldaan is aan het wettelijke bewijsminimum.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Bij het verhoor inbewaringstelling door de rechter-commissaris van 15 januari 2010 is aan de verdachte voorgehouden de verklaring van de aangever bij de politie (doorgenummerde pagina 10015 ) ‘Onderweg werd ik bedreigd met de dood en verkrachting. Ik werd bedreigd door [medeverdachte 2] en [verdachte]
(het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte)en die [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1])herhaalde dit. [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2])en [verdachte] zeiden dat ik in de loods zou worden afgeknald, mijn pik zou er afgesneden worden en ik zou naakt in een bos met tie wraps aan een boom worden vastgebonden. [verdachte] zei hierbij dat hij benieuwd was hoe lang ik het zou volhouden in de vrieskou. Ook werd ik door [medeverdachte 2] en [verdachte] bedreigd met verkrachting door middel van een bezemsteel’. De verdachte heeft tijdens dit verhoor door de rechter-commissaris geantwoord dat hij [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 2])dit soort dingen wel hoorde zeggen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij diens verhoor door de rechter-commissaris op 15 januari 2010 verklaard dat hij ook wel dreigende taal heeft gehoord, maar dat de tekst daarvan hem niet bijgebleven is.
Gelet hierop en op de verklaringen van de aangever is het hof van oordeel dat de verdachte tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de aangever met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en een mededader voornoemde [aangever], onder bedreiging met een vuurwapen gedwongen in een personenauto te stappen
en
hij in de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders voornoemde [aangever], onder bedreiging met een vuurwapen, vervolgens vastgehouden in deze personenauto en in een loods;
2:
hij in de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas en de pincode toebehorende aan [aangever], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders, voornoemde [aangever] een vuurwapen hebben getoond;
4:
hij en zijn mededaders op 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging een wapen van categorie III, te weten een Kimar 911, voorhanden heeft gehad;
5:
hij en zijn mededader in de periode van 12 januari 2010 tot en met 13 januari 2010 te Almere en/of te Amsterdam, [aangever] hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte en zijn mededader opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "je wordt in de loods afgeknald" en "je pik wordt eraf gesneden" en "je wordt naakt met tie wraps aan een boom vast gebonden, kijken hoe lang je het volhoudt in de vrieskou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van afpersing.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte met name de omstandigheid dat een langere detentie dan de duur van de voorlopige hechtenis een serieuze belemmering zou vormen voor de carrière van de verdachte als zanger. De raadsman heeft het hof verzocht een lagere straf – in ieder geval niet hoger – dan de rechtbank – en bij voorkeur lager dan 12 maanden – op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een ontvoering waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen. De aangever is onder dreiging van dat vuurwapen gedwongen in een auto te stappen, en is gedurende een aantal uren in de macht van de verdachte en zijn medeverdachten geweest. De aangever is niet alleen in zijn vrijheid beperkt geweest maar is ook onder dreiging van een vuurwapen gedwongen om zijn pinpas te doen afgeven en een pincode te noemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan bedreiging van de aangever met een misdrijf tegen het leven gericht. Dat zijn zeer ernstige feiten die in het algemeen voor de slachtoffers daarvan een traumatische gebeurtenis vormen en de in de maatschappij heersende gevoelens van onrust en onveiligheid versterken. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde kunnen ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 juni 2013 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Voor een lagere straf of een andere strafmodaliteit is, anders dan de raadsman heeft bepleit, gelet op de ernst van de feiten geen plaats. Bij deze straf zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn carrière als artiest, reeds betrokken. Voor een hogere straf is, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, evenmin plaats, gelet op het feit dat geen sprake is geweest van geweld of van lichamelijk letsel bij aangever en mede in aanmerking genomen dat het gedrag van de aangever in de toeloop naar de bewezen verklaarde gebeurtenissen geen schoonheidsprijs verdient.
Het hof constateert echter dat bij de behandeling in hoger beroep van deze zaak de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Gelet daarop zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen in de zin dat deze 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar bedraagt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000 te vermeerderen met de wettelijke rente en de executiekosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750 zal toewijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 5 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, hoofdelijk, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1, 2 en 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750(zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], een bedrag te betalen van
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2013.
Mr. J.G.W. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.