ECLI:NL:GHAMS:2013:2285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
12-00253 en 12-00281
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de belastingrechter in invorderingszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de belastingrechter met betrekking tot invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil tussen [X], belanghebbende, en de ontvanger van de Belastingdienst/Amsterdam. De rechtbank Haarlem had zich eerder onbevoegd verklaard in deze kwestie, wat door belanghebbende werd bestreden in hoger beroep. De inspecteur had in maart 2011 de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2001 en 2002 verminderd, maar de uitbetaling van de te ontvangen bedragen bleef uit. Belanghebbende stelde de ontvanger in gebreke en ging in beroep tegen het uitblijven van de betaling. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.

Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van de invorderingsmaatregelen van de ontvanger. Dit is in overeenstemming met artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat er een rechtsgang bij de civiele rechter bestaat voor dergelijke geschillen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 12/00253 en 12/00281
18 juli 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [P], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/4118 en 11/4608 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Amsterdam,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 15 maart 2011 de
aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 verminderd, welke vermindering leidde tot een te ontvangen of te verrekenen bedrag van
€ 249.
1.2.
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 15 maart 2011 de
aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 verminderd, welke vermindering leidde tot een te ontvangen of te verrekenen bedrag van
€ 519.
1.3.
Bij brieven van 3 mei 2011 heeft belanghebbende de ontvanger in gebreke gesteld ter zake van de uitbetaling van de bedragen vermeld in de besluiten van 15 maart 2011.
1.4.
Belanghebbende heeft op 27 juli 2011 tegen het uitblijven van de betaling beroep ingesteld bij de rechtbank
1.5.
Bij uitspraak van 28 februari 2012, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2012, aangevuld bij brief van 18 juni 2012. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1.1. tot en met 2.1.2. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.1. Op 4 mei 2011 is het terug te ontvangen of te verrekenen bedrag van € 249 wat betreft de aanslag IB/PVV 2001 voor € 235 verrekend met de terug te betalen zorgtoeslag met toeslagnummer [001] en voor € 14 verrekend met het te betalen bedrag op de aanslag IB/PVV 2003, aanslagnummer [002]
2.1.2.
Op 4 juli 2011 is het terug te ontvangen of te verrekenen bedrag van € 519 wat betreft de aanslag IB/PVV 2002 voor € 234 verrekend met de terug te betalen zorgtoeslag met toeslagnummer [001]. Het na verrekening resterende bedrag van € 285 is op dezelfde dag uitbetaald op rekeningnummer [003].”
2.2.
Het Hof vult de feiten als volgt aan. De ontvanger heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat in dit geschil als datum van verrekening moet worden uitgegaan van 21 april 2011, op welke datum blijkens de tot de gedingstukken behorende interne staten de afboeking van de zorgtoeslag heeft plaatsgevonden. Voor het overige gaat het Hof voor de beslechting van het geschil in hoger beroep uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.

3.Het geschil

De grieven van belanghebbende richten zich tegen de invorderingsmaatregelen van de ontvanger, waarbij niet de verrekening op zichzelf in geding is, maar de late uitvoering daarvan en berichtgeving daarover.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Alvorens het geschil te kunnen behandelen dient het Hof te beoordelen of de rechtbank zichzelf terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het geschil.
4.2.
Het Hof overweegt dienaangaande dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat uit artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met onderdeel I, onder 1, van de bij deze wet behorende bijlage (de zogenoemde negatieve lijst) volgt dat de bestuursrechter in belastingzaken niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger van de Belastingdienst in het onderhavige geval genomen invorderingsmaatregelen. Daarvoor bestaat een rechtsgang bij de civiele rechter. Daaraan doet niet af dat, naar tussen partijen niet meer in geding is, bij de uitvoering van de verrekening ten aanzien van belanghebbende door de ontvanger onvoldoende zorgvuldig is gehandeld.
Slotsom
4.3.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard en is het hoger beroep van belanghebbende tegen die uitspraak ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 18 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.