Uitspraak
mr. J.J. Perrelste Hoofddorp,
mr. E. [geïntimeerde]te Haarlem.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven (van [appellante]), met producties;
- memorie van antwoord (van [geïntimeerde]);
- akte overlegging producties (van [geïntimeerde]).
2.Feiten
3.Beoordeling
grief IVkomt [appellante] tegen dit oordeel op. Het hof overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
grief V, waarmee [appellante] erover klaagt dat de kantonrechter het deskundigenoordeel van het UWV, in het bijzonder de verklaring van de door het UWV geraadpleegde arts, heeft betrokken bij zijn beoordeling van de gestelde dringende redenen voor het gegeven ontslag. Dat deskundigenoordeel, met inbegrip van de bedoelde verklaring, op welke verklaring [geïntimeerde] reeds bij de dagvaarding in eerste aanleg (onder 41) een beroep heeft gedaan, behoort tot de gedingstukken van het hoger beroep – [geïntimeerde] heeft het overgelegd als productie 37 bij akte na de memorie van antwoord – en [appellante] heeft de gelegenheid gehad zich erover uit te laten bij de pleidooien in hoger beroep, zodat – in ieder geval – het hof het heeft mogen betrekken bij zijn hierboven gegeven oordeel over (de afwezigheid van) de gestelde dringende redenen. De grief is derhalve tevergeefs voorgesteld.
grief III, waarmee [appellante] opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat ‘niet [is] voldaan aan het vereiste van een ondubbelzinnige mededeling’ van de redenen voor het ontslag: het ontbreken van de gestelde dringende redenen brengt mee dat [appellante] niet bevoegd was de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, zodat de grief, wat daarvan verder ook zij, niet tot de vernietiging van het vonnis kan leiden.
grieven I en IIbestrijdt [appellante] de omvang van de gefixeerde schadevergoeding waarvan de kantonrechter is uitgegaan. Zij betoogt hiertoe, samengevat, dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk 39 maanden, en hiervan uitgaande eveneens ten onrechte heeft geoordeeld dat de omvang van de bedoelde schadevergoeding gelijk is aan het loon dat [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigd zou zijn geweest als de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd totdat die tijd was verstreken. De overeenkomst is, aldus nog steeds [appellante], aangegaan voor onbepaalde tijd, zij zou bij regelmatige opzegging op 9 maart 2012 hebben voortgeduurd tot 1 mei 2012 en de gefixeerde schadevergoeding is dus gelijk aan het loon voor het tijdvak van 9 maart 2012 tot en met 30 april 2012.