ECLI:NL:GHAMS:2013:2346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.120.030-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst van gewezen werknemer/statutair bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van een geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst van een gewezen werknemer en statutair bestuurder. De appellante, een besloten vennootschap, had de geïntimeerde, die van 1999 tot 2011 als statutair bestuurder fungeerde, aangeklaagd wegens vermeende schending van het geheimhoudingsbeding. De zaak begon met een dagvaarding op 24 september 2012, waarin de appellante het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem aanvocht. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de appellante afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De appellante vorderde onder andere een schadevergoeding van € 22.689,- en een verbod op het doen van mededelingen aan derden over haar onderneming. De geïntimeerde betwistte de schending van het geheimhoudingsbeding en concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Tijdens de behandeling van de zaak op 23 mei 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat de geïntimeerde het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de geïntimeerde, die hij had gedaan in het kader van een bindend advies en in e-mails, niet als vertrouwelijke informatie konden worden aangemerkt. De appellante heeft niet overtuigend aangetoond dat de mededelingen van de geïntimeerde in strijd waren met het geheimhoudingsbeding. Het hof heeft daarom de grieven van de appellante verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellante gesteld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.120.030/01 KG
kenmerk rechtbank: 194699 / KG ZA 12-383 (Haarlem)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
advocaat:
mr. R.M. Dammerste Amsterdam,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat:
mr. P.F. Keucheniuste Hoorn.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 24 september 2012 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem, sector civiel recht van 28 augustus 2012, in deze zaak onder bovengenoemd kenmerk in kort geding gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Op 13 november 2012 heeft [appellante] een herstelexploot laten uitbrengen.
[appellante] heeft bij memorie, met producties, vier grieven geformuleerd en overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van € 22.689,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 april 2012 en voorts, primair en subsidiair, zich te onthouden van op enigerlei wijze aan derden direct of indirect in welke vorm ook en in welke voege ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden van de onderneming van [appellante] en de aan haar gelieerde rechtspersonen en bestuurders, de onderneming van [appellante] betreffende of daarmee verband houdende, op straffe van verbeurte van een dadelijk en zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare (het hof leest:) dwangsom voor iedere
overtreding groot € 100.000,-, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan [appellante] van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan genoemd (het hof leest:) bedrag mocht belopen, waarbij onder ‘derden direct en indirect’ in dit verband niet wordt verstaan de civiele rechter in de lopende aansprakelijkheidsprocedure tussen [geïntimeerde] en [appellante], en met veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie van hetgeen [appellante] uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve betaaldata en tot betaling van de kosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen en te vermeerderen met de wettelijke rente als tijdige betaling uitblijft vanaf het verstrijken van deze periode en de nakosten ten bedrage van € 131,- zonder betekening en van € 199,- ingeval betekening plaatsvindt.
[geïntimeerde] heeft bij memorie de grieven van bestreden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak op 23 mei 2013 doen bepleiten door hun advocaten, de advocaat van [appellante] onder overlegging van pleitnotities en een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellante] is een onderneming die zich bezighoudt met het beheren en exploiteren van onroerende zaken, projectontwikkeling en horeca-activiteiten.
b. [geïntimeerde] is vanaf de oprichting van [appellante] op 29 december 1999 tot 7 januari 2011 enig statutair bestuurder van [appellante] geweest. Sedert 1 januari 2000 was hij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.
c. De arbeidsovereenkomst bevat het volgende geheimhoudingsbeding (hierna: het geheimhoudingsbeding).
12.1
Werknemer erkent dat hem door werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden betreffende of verband houdende met het bedrijf van werkgever.
12.2
Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de arbeidsovereenkomst, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook en in welker voege ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden werkgevers onderneming betreffende of daarmee verband houdende, op straffe van verbeurte aan werkgever van een dadelijk en zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot f 50.000,00, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan werkgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan gemeld boetebedrag mocht belopen;(…)
d. Op 7 januari 2011 is [geïntimeerde] teruggetreden als statutair bestuurder van [appellante]. e. Partijen hebben op 31 januari 2011 een vaststellingsovereenkomst ondertekend die er onder meer in voorzag dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd per 1 mei 2011 en waarin is bepaald dat het geheimhoudingsbeding onverkort van kracht blijft.
f. Bij dagvaarding van 22 juli 2011 heeft [appellante] ter zake van schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid een procedure aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerde] en [S.], voormalig commissaris van [appellante].
g. Op 13 juli 2011 heeft [geïntimeerde] een brief gezonden aan “alle familieleden van de familie [S.]”, waarin hij zijn visie geeft op de ontwikkelingen binnen [appellante] die aan zijn terugtreden als directeur zijn voorafgegaan.
h. [appellante] is (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van B.V. [H.S] (hierna: [H.S]) en B.V. Maatschappij tot Exploitatie van het Hotel en Restaurantbedrijf [V.D.] (hierna: [V.D.]). [H.S] is per januari 2007 een vof aangegaan met Allgo [H.S] B.V. en [V.D.] is een vof aangegaan met Allgo Cathrien B.V. [R.] is (indirect) enig bestuurder van Allgo [H.S] B.V en Allgo Cathrien B.V.
i. Begin 2012 hebben [H.S] en [V.D.] een bindend adviesprocedure gevoerd tegen Allgo [H.S] B.V en Allgo Cathrien B.V. die betrekking had op de verdeling van de winst tussen de vennoten. Een van de geschilpunten was of een niet-ondertekende sideletter weergaf hetgeen tussen partijen was overeengekomen.
j. Met betrekking tot bedoeld geschilpunt heeft [geïntimeerde] in een verklaring van 25 oktober 2011 onder meer verklaard dat genoemde sideletter door de betrokkenen akkoord is bevonden en dat daarvan steeds is uitgegaan. De bindend adviseurs hebben mede op basis van deze verklaring bewezen geacht dat de betrokkenen overeenstemming hebben bereikt over het toepassen van de bepalingen van de sideletter op hun rechtsverhouding.
k. Op 28 februari 2012 heeft [geïntimeerde] [S.] een e-mail gezonden waarin hij weergeeft welke afspraken, in zijn visie, [appellante] en [S.] hebben gemaakt met betrekking tot het project “de Dollard” te [W.].
l. Naar aanleiding van genoemde e-mail heeft Mr. Y. Borrius, kantoorgenoot van de advocaat van [appellante], de advocaat van [geïntimeerde] bij brief van 27 april 2012 medegedeeld dat [geïntimeerde] door het verzenden van het genoemde e-mailbericht heeft gehandeld in strijd met het geheimhoudingsbeding, gesommeerd tot betaling van de contractuele boete van € 22.689,- en gevraagd binnen vijf werkdagen schriftelijk te bevestigen dat [geïntimeerde] zich zal houden aan zijn contractuele verplichtingen, bij gebreke waarvan zij zich tot de voorzieningenrechter zou wenden.
m. Bij brief van zijn advocaat van 10 mei 2012 heeft [geïntimeerde] laten weten dat hij niet voornemens is in strijd met zijn geheimhoudingsbeding te handelen.
n. [appellante] is van plan het onder i genoemde geschilpunt voor te leggen aan het NAI. In verband daarmee heeft de advocaat van [R.] [A.S.], de huidige directeur van [appellante], per e-mail van 17 juli 2012 onder meer het volgende medegedeeld:

(..) Voor zover u per 1 januari 2013 alsnog zou besluiten tot sluiting van [H.S] dan dient op grond van de geest van de artikel 14 lid 2 van de VOF-akten in samenhang met de beginselen van redelijkheid en billijkheid B.V. [H.S]/[appellante] daarvan de financiële consequenties te dragen en niet [R.]. In het kader van de NAI-arbitrage zullen de ex-commissarissen en de voormalige directeur daaromtrent onder ede verklaren.”
o. Op 13 november 2012 heeft [geïntimeerde] aan [C.], oud-commissaris van [appellante], een e-mail gestuurd waarin hij er melding van heeft gemaakt dat hij had gesproken met [R.] en waarin hij verslag doet van de hetgeen is voorgevallen tijdens de voortgezette behandeling van de procedure bij het NAI.
2.2 [
appellante] heeft tegen [geïntimeerde] een vordering ingesteld als hiervoor weergegeven, zij het dat haar vordering in eerste aanleg mede omvatte vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
2.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voor het beantwoorden van de vraag of [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, zoals [appellante] stelt
en [geïntimeerde] betwist, is het nodig vast te stellen wat partijen met dat beding hebben beoogd. Daarbij kan niet worden volstaan met een alleen taalkundige uitleg van de onderhavige bepaling. Het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [appellante] heeft geen feiten gesteld die ertoe nopen aan te nemen dat met het geheimhoudingsbeding meer of anders is bedoeld dan het beschermen van vertrouwelijke zaken [appellante] betreffende die buiten het bedrijf niet bekend zijn. Het moet er daarom vooralsnog voor worden gehouden dat dit beding geen verderstrekkende verplichting op [geïntimeerde] heeft gelegd.
2.4
Bezien tegen de hierboven beschreven achtergrond volgt het hof in het kader van dit kort geding voorshands het standpunt van [geïntimeerde] dat hij geen geheim heeft geopenbaard als bedoeld in het geheimhoudingsbeding. De genoemde verklaring van 25 oktober 2011 behelst een weergave van de volgens [geïntimeerde] met [R.] bereikte overeenstemming en heeft naar haar aard geen betrekking op een vertrouwelijke zaak in de hiervoor bedoelde zin. Hetzelfde geldt voor de mededelingen die [geïntimeerde] in zijn eveneens genoemde e-mail van 28 februari 2012 heeft gedaan. [appellante] heeft niet voldoende duidelijk gemaakt in welk opzicht [geïntimeerde] door het zenden van de e-mail het geheimhoudingsbeding zou hebben overtreden. Zonder deugdelijke toelichting van de kant van [appellante], die ontbreekt, blijkt ook uit de door [appellante] bij pleidooi in het geding gebrachte e-mail van 13 november 2012 van [geïntimeerde] aan [C.] niet in welk opzicht [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. De mededeling daarin dat [geïntimeerde] met Rutten heeft gesproken is daarvoor in elk geval onvoldoende. De slotsom is dat [appellante] niet aannemelijk heeft weten te maken dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met het voor hem geldende geheimhoudingsbeding. Reeds daarop stuiten de grieven af, wat er zij van de juistheid van het met grief 1 aangevochten oordeel van de voorzieningenrechter dat het bij het geheimhoudingsbeding behorende boetebeding in verband met het bepaalde in art. 7:651 lid 2 BW nietig is.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de kant van [geïntimeerde] tot op heden op € 3.474,- voor salaris advocaat en op € 683,- voor verschotten;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, J.E. Molenaar, S.F. Schütz en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2013 door de rolraadsheer.