In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 april 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verdachte, hierna aangeduid als [verzoeker]. Het wrakingsverzoek was ingediend door mr. C.H. Zuur, de advocaat van [verzoeker], tijdens een zitting op 26 maart 2013. Het verzoek richtte zich tegen mr. C.N. Dalebout, lid van de meervoudige strafkamer, die opmerkte dat [verzoeker] de getuige intimiderend aankeek. De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 april 2013 in het openbaar behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als zijn advocaat aanwezig waren. De advocaat-generaal, mr. F.W. van Dongen, was ook aanwezig en pleitte voor afwijzing van het verzoek.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de opmerkingen van mr. Dalebout voortkwamen uit een zorg voor de waarheidsvinding en niet uit vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van mr. Dalebout geen zwaarwegende aanwijzing gaven voor vooringenomenheid en dat de vrees van [verzoeker] niet objectief gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de opmerkingen van mr. Dalebout niet duidden op vooringenomenheid met betrekking tot de beslissing over de tenlastegelegde feiten. De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.