ECLI:NL:GHAMS:2013:2783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
200.124.538/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 april 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verdachte, hierna aangeduid als [verzoeker]. Het wrakingsverzoek was ingediend door mr. C.H. Zuur, de advocaat van [verzoeker], tijdens een zitting op 26 maart 2013. Het verzoek richtte zich tegen mr. C.N. Dalebout, lid van de meervoudige strafkamer, die opmerkte dat [verzoeker] de getuige intimiderend aankeek. De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 april 2013 in het openbaar behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als zijn advocaat aanwezig waren. De advocaat-generaal, mr. F.W. van Dongen, was ook aanwezig en pleitte voor afwijzing van het verzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de opmerkingen van mr. Dalebout voortkwamen uit een zorg voor de waarheidsvinding en niet uit vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van mr. Dalebout geen zwaarwegende aanwijzing gaven voor vooringenomenheid en dat de vrees van [verzoeker] niet objectief gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de opmerkingen van mr. Dalebout niet duidden op vooringenomenheid met betrekking tot de beslissing over de tenlastegelegde feiten. De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.124.538/01
beschikking van de wrakingskamer van 22 april 2013
inzake het op 26 maart 2013 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof mondeling gedane wrakingsverzoek door
[verzoeker],
VERZOEKER,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting],
advocaat: mr. C.H. Zuur te Amsterdam.

1.Het geding

Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd.
Het verzoek tot wraking met bovenvermeld rekestnummer betreft de wraking van mr. C.N. Dalebout, lid van de meervoudige strafkamer en is door mr. Zuur namens [verzoeker] op 26 maart 2013 mondeling gedaan tijdens de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer 23/003989-10. Het wrakingsverzoek heeft tevens betrekking op de zaak met parketnummer 23-002657-11. Beide zaken zijn gelijktijdig uitgeroepen en aangevangen.
Van voornoemde zitting is in beide zaken een proces-verbaal opgemaakt die deel uitmaken van het dossier in deze wrakingszaak.
De wrakingskamer heeft het verzoek in het openbaar behandeld op 8 april 2013 te 10.30 uur. Daarbij is [verzoeker] verschenen, vergezeld van mr. Zuur voornoemd, die het wrakingsver-zoek heeft toegelicht. De voorzitter heeft [verzoeker] de cautie gegeven.
Mr. Dalebout heeft niet berust in de wraking. Zij is ter zitting verschenen en heeft het woord gevoerd.
Tevens is verschenen de advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam mr. F.W. van Dongen. Zij heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegd schriftelijk advies van het openbaar ministerie inzake het onderhavige wrakingsverzoek en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Beoordeling

2.1.
Aan het verzoek tot wraking is - zoals blijkt uit het van de terechtzitting van die datum opgemaakte proces-verbaal, alsmede uit de namens en door [verzoeker] verstrekte schriftelijke en mondelinge toelichting op het wrakingsverzoek - het volgende voorafgegaan.
2.2.
Ter zitting van de meervoudige strafkamer op 26 maart 2013 werden twee strafzaken tegen [verzoeker] gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld.
Tijdens de ondervraging door mr. Zuur van de getuige [getuige] - in de zaak met parketnummer 23/003989-10 - heeft de jongste raadsheer, mr. Dalebout, opgemerkt dat zij waarneemt dat de verdachte, [verzoeker], op intimiderende wijze naar de getuige kijkt en heeft zij gesteld dat zij beiden naar het hof dienen te kijken. [verzoeker] heeft vervolgens - door de voorzitter ondervraagd - verklaard:
“U vraagt mij of het klopt dat ik de getuige intimiderend aankeek. De getuige probeert mijn leven te verwoesten met zijn verklaring, daarom kijk ik.Hij moet naar mij kijken als hij zijn verklaring aflegt, want dan moet hij de waarheid spreken. Als hij in mijn ogen kijkt, dan ziet hij dat hij liegt.”
Vervolgens heeft mr. Zuur, na een korte schorsing van het onderzoek ter zitting op haar verzoek onder meer voor overleg met een kantoorgenoot, verklaard:
“Ik wil de jongste raadsheer vragen een toelichting te geven op het feit dat cliënt van haar niet meer naarde getuige mag kijken. Ik wil graag weten waarop haar oordeel dat cliënt intimiderendnaar de getuige keek, is gebaseerd.”
Mr. Dalebout heeft blijkens het proces-verbaal verklaard dat zij heeft waargenomen dat de verdachte ([verzoeker]) op indringende, en in haar ogen intimiderende wijze naar de getuige keek en dat de getuige terugkeek naar de verdachte. Het hof is er ten behoeve van de waarheidsvinding, aldus mr. Dalebout ter zitting. In haar ogen keek de verdachte intimiderend en heeft zij zowel de verdachte als de getuige gezegd om zich, ten behoeve van de waarheidsvinding tot het hof te richten. Mr. Dalebout heeft ter zitting benadrukt dat haar opmerking los staat van enig inhoudelijk oordeel in deze zaak.
2.3.
Mr. Zuur heeft in aansluiting hierop het wrakingsverzoek ingediend.
Volgens mr. Zuur kan het subjectieve, niet door feiten en omstandigheden onderbouwde, oordeel van mr. Dalebout dat [verzoeker] de getuige intimiderend heeft aangekeken en de daarop volgende ordemaatregel in een zaak als de onderhavige niets anders dan de schijn van vooringenomenheid oproepen waardoor de gerechtvaardigde vrees bestaat dat zij niet meer onbevangen over de zaken kan oordelen.
2.4.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5.
De wrakingskamer neemt tot uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6.
Op grond van de inhoud van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen komt de wrakingskamer tot het volgende oordeel.
2.7.
Bij die beoordeling stelt de wrakingskamer voorop dat het van belang is voor de waar-heidsvinding, als die door middel van getuigenverklaringen moet worden bereikt, dat de getuige in alle vrijheid kan verklaren. De vraag kan gesteld worden of gezien de hiervoor weergegeven verklaring van [verzoeker] niet het risico bestond dat dit wezenlijke beginsel in het gedrang kwam, in welk verband nog kan worden gewezen op de opmerking van de getuige “
Het klopt dat de verdachte mij intimiderend aan zat te kijken. Ik dacht net: “kijk niet zo”.
2.8.
Het hof is van oordeel dat de door mr. Dalebout geuite woorden in dit licht dienen te worden bezien en dat - hoewel mr. Dalebout (ook) had kunnen volstaan met een opmerking gericht tot de getuige dat hij zich bij beantwoording van hem door de verdediging gestelde vragen dient te richten tot het hof - niet is gebleken of aannemelijk geworden dat mr. Dalebout zich heeft laten leiden door andere beweegredenen, dan een door de omstandig-heden gerechtvaardigde waarschuwing van [verzoeker] de getuige niet te verhinderen in vrijheid zijn verklaring af te leggen. Geoordeeld wordt dat de opmerking van mr. Dalebout geen blijk geeft van vooringenomenheid met betrekking tot de nog door het hof te nemen beslissing over de telastegelegde feiten. Dat, zoals namens [verzoeker] nog naar voren gebracht, het gaat om een cruciale getuige die zich tevens heeft beziggehouden met het opsporingsonderzoek en twee alibigetuigen heeft gehoord doet daaraan niet af.
2.9.
Gelet op het voorgaande vormen de door mr. Dalebout gebezigde woorden geen zwaarwegende aanwijzing op voor de conclusie dat de bij [verzoeker] bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is dan ook ongegrond.

3.Beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gewezen door mrs. S. Clement, G.J. Driessen-Poortvliet en M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hagens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.