In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen Dexia Nederland B.V. Het hof behandelt een vervolg op een eerder tussenarrest van 4 juni 2013. De appellant stelt dat hij in juni 2003 een medewerker van Dexia heeft benaderd met vragen over de financiële consequenties van het sluiten van een overeenkomst. Hij beweert dat hem is verzekerd dat het indienen van een aanmeldingsformulier enkel diende om meer informatie te verkrijgen en dat hij daarna nog de keuze had om het aanbod al dan niet te aanvaarden.
Het hof heeft Dexia opgedragen om log-gegevens van telefoongesprekken tussen de appellant en Dexia in de periode van 11 maart 2003 tot en met 25 augustus 2003 te overleggen. Dexia heeft aangegeven dat er geen notities zijn van deze gesprekken en dat alle contacten schriftelijk zijn geweest. De appellant heeft echter bewijs aangeboden dat er op 5 juni 2003 een gesprek heeft plaatsgevonden met de door hem gestelde inhoud.
Het hof heeft de appellant toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat tijdens het gesprek op 5 juni 2003 mededelingen zijn gedaan die inhielden dat de inzending van het aanmeldingsformulier niet zou gelden als acceptatie van het aanbod. Een getuigenverhoor is bevolen, dat zal plaatsvinden voor mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, die als raadsheer-commissaris is benoemd. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor opgave van verhinderdata door de advocaat van de appellant, met een planning voor de getuigen in de periode van november 2013 tot en met januari 2014. Het hof houdt verdere beslissingen aan.