In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vrouw, appellante, en de man, geïntimeerde, met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vrouw had in hoger beroep beroep gedaan op een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 22 mei 2013, waarin haar verzoek om vervangende toestemming om met hun kind naar Curaçao te verhuizen, was afgewezen. De vrouw stelde dat het in het belang van hun kind was om met haar naar Curaçao te verhuizen, waar zij een nieuwe toekomst wilde opbouwen met haar partner, die daar voor zijn werk was uitgezonden. De man voerde aan dat een verhuizing naar Curaçao zijn rol als vader zou ondermijnen en dat hij niet meer in staat zou zijn om zijn kind op te voeden volgens zijn normen en waarden.
Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2009, waarin de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw was vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds 2009 de dagelijkse zorg voor het kind heeft en dat het belang van het kind voorop staat. Het hof heeft ook rekening gehouden met de relatie van de vrouw met haar partner en de mogelijkheden voor het kind op Curaçao, zoals de aanwezigheid van een goede school en de mogelijkheid voor intensief contact met de man via moderne communicatiemiddelen.
Na een zorgvuldige afweging van de belangen van beide ouders en het kind, heeft het hof geoordeeld dat het belang van de vrouw om met het kind naar Curaçao te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man om regelmatig contact te hebben met het kind. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de vrouw vervangende toestemming verleend om voor maximaal drie jaar met het kind naar Curaçao te verhuizen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw onmiddellijk met de verhuizing kan beginnen, ongeacht een eventuele verdere procedure.