Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZH HOLDING B.V.,gevestigd te Poeldijk,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.F.Z. HOLDING B.V.,gevestigd te Poeldijk,
[X] B.V.,
2.
[Y],
1.Het geding in hoger beroep
Appellanten worden ieder afzonderlijk ZH Holding en R.F.Z. Holding genoemd.
Geïntimeerden worden ieder afzonderlijk [X] en[Y] genoemd.
2.Feiten
De eerste grief is gericht tegen de vaststellingen onder 2.3 en 2.7. Die vaststellingen zouden onvolledig zijn. De grief moet falen, want de gestelde onvolledigheid maakt de vaststellingen in kwestie niet onjuist. De door de rechtbank onder 2 vastgestelde feiten zijn dus in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De toelichting op grief 1 zal het hof, voor zover nodig, betrekken bij de bespreking van de overige grieven.
3.Beoordeling
ST DERDENG. SMITHUYSEN
POSTBUS 169
2000 AD HAARLEM
Rechthebbende was ZH Holding. De curator in het faillissement van Westbloom B.V. had de bedoeling om € 192.853,81 aan ZH Holding te betalen door overmaking op een ten name van R.F.Z. Holding gestelde bankrekening.
In april 2007 bleek ZH Holding dat de betaling van € 192.853,81 door haar niet was ontvangen. Zij heeft enkele dagen nadien met hulp van haar accountant, haar advocaat en de betrokken bank achterhaald dat het bedrag was overgemaakt naar een ten name van [X] gestelde bankrekening.
ZH Holding c.s. begroten de schade die zij hebben geleden op ten minste € 27.611,81. Een bedrag groot € 17.611,81 betreft de wettelijke handelsrente die zij zouden hebben gederfd. Een bedrag van € 10.000,- is een door hen gevorderd voorschot op de vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt om te achterhalen waar het bedrag groot € 192.853,81 was gebleven. Voor het overige vorderen zij dat de schade bij staat zal worden opgemaakt.
Ook hebben ZH Holding c.s. als grondslag voor hun vordering aangevoerd dat [geïntimeerden] ongerechtvaardigd zijn verrijkt, doordat zij gedurende ruim 300 dagen
€ 192.853,81 onder zich hebben gehad.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat in het licht van de door [geïntimeerden] geschetste en niet weersproken omstandigheden niet kan worden gezegd dat het stilzitten van [geïntimeerden] onrechtmatig was. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de volgende omstandigheden:
- [geïntimeerden] wisten niet van wie het ontvangen bedrag afkomstig was;
- op de overschrijving stond slechts beperkte informatie vermeld;
- [geïntimeerden] wisten niet wat die informatie betekende;
- [geïntimeerden] wisten niet dat het bedrag in werkelijkheid aan R.F.Z. Holding toekwam;
- de vennootschappen [X] en R.F.Z. Holding van de broers R.F. en[Y] deden geen zaken met elkaar en de broers hadden al jaren geen contact met elkaar;
- [X] heeft het bedrag op haar rekening laten staan in afwachting van de opeising door de daadwerkelijke rechthebbende op dat bedrag;
- gedurende bijna een jaar is het bedrag niet opgeëist;
- zodra de rechthebbende zich meldde, hebben [geïntimeerden] zorg gedragen voor overboeking van de gelden naar de bankrekening van R.F.Z. Holding.
Er rustte daarom, aldus de rechtbank, geen rechtens relevante verplichting op [geïntimeerden] om iets te ondernemen naar aanleiding van de ontvangst van het bedrag van € 192.853,81.
De rechtbank heeft nog onder ogen gezien dat haar oordeel anders zou kunnen luiden in het geval dat [geïntimeerden] wisten dat het geld aan ZH Holding toekwam, maar dat was niet gesteld. De stelling dat de wetenschap van de herkomst van het geld bij [geïntimeerden] bekend mocht worden verondersteld, heeft de rechtbank verder als onvoldoende toegelicht aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [geïntimeerden] contact had moeten opnemen met Vink & Partners.
Ook voor ongerechtvaardigde verrijking heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunt in de stellingen van partijen aangetroffen.
Ter toelichting op dit standpunt hebben ZH Holding c.s. betoogd dat uitgegaan dient te worden van een in het rechtsverkeer geldende algemene maatschappelijke norm welke ziet op een gemiddeld oplettend persoon en wat van deze in redelijkheid mag worden verwacht. Deze norm zou in dit geval inhouden, aldus ZH Holding c.s., dat van [geïntimeerden] mocht worden verwacht dat zij de in redelijkheid van haar te verwachten inspanningen zou leveren die ertoe zouden leiden dat het bedrag zou belanden bij de rechthebbende.
Dat de omschrijving in de overschrijving [geïntimeerden] in staat stelde om met een enkel telefoontje vast te stellen om wat voor transactie het ging, bijvoorbeeld een telefoontje met de betrokken bank of met haar advocaat, helpt niet. Dat argument miskent immers dat hiervoor enige activiteit van [geïntimeerden] nodig was, waartoe zij jegens ZH Holding niet was gehouden.
Voor het overige herhalen ZH Holding c.s. in de kern slechts hun centrale standpunt dat [geïntimeerden] in actie hadden behoren te komen, omdat dat in het maatschappelijk rechtsverkeer eenvoudigweg van haar verwacht mocht worden.
Die herhaling levert geen bijkomende omstandigheden op, op grond waarvan zou moeten worden aanvaard dat [geïntimeerden] jegens ZH Holding c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en schadeplichtig zijn geworden.
ZH Holding c.s. hebben ter ondersteuning van hun vordering op deze grondslag aangevoerd dat zij bij gebrek aan wetenschap betwisten dat [geïntimeerden]
Een ter zake dienend bewijsaanbod ontbreekt.
Het hof zal dan ook de stelling van ZH Holding c.s. passeren.
ZH Holding c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.