ECLI:NL:GHAMS:2013:3262

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
200.111.515-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking na vergissing in betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ZH Holding B.V. en R.F.Z. Holding B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, ZH Holding c.s., ontvingen bij vergissing een bedrag van € 192.853,81 op een bankrekening van [X] B.V. Dit bedrag was bedoeld voor ZH Holding, maar werd per abuis aan [X] betaald door de curator in het faillissement van Westbloom B.V. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het stilzitten van [X] en haar bestuurder [Y] niet onrechtmatig was, omdat zij niet wisten dat het bedrag aan ZH Holding toekwam.

In hoger beroep herhaalden ZH Holding c.s. hun stellingen en voerden aan dat [X] en [Y] onrechtmatig hadden gehandeld door niets te doen na ontvangst van het bedrag. Het hof oordeelde dat de omstandigheden die door ZH Holding c.s. werden aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat [X] en [Y] onrechtmatig hadden gehandeld. Het hof benadrukte dat er geen rechtens relevante verplichting op hen rustte om actie te ondernemen, aangezien zij niet wisten dat het bedrag aan ZH Holding toekwam.

Het hof concludeerde dat de grieven van ZH Holding c.s. niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leidden. Het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd, en ZH Holding c.s. werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 8 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.111.515/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank: 498647/HA ZA 11-2427
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2013
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZH HOLDING B.V.,gevestigd te Poeldijk,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.F.Z. HOLDING B.V.,gevestigd te Poeldijk,

appellanten,
advocaat: mr. E.L. van de Water te Amsterdam,
tegen:
1.
[X] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[Y],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ZH Holding c.s. en [geïntimeerden] genoemd.
Appellanten worden ieder afzonderlijk ZH Holding en R.F.Z. Holding genoemd.
Geïntimeerden worden ieder afzonderlijk [X] en[Y] genoemd.
ZH Holding c.s. zijn bij dagvaarding van 27 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2012, gewezen tussen ZH Holding c.s. als eiseressen en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
ZH Holding c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.12.) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
De eerste grief is gericht tegen de vaststellingen onder 2.3 en 2.7. Die vaststellingen zouden onvolledig zijn. De grief moet falen, want de gestelde onvolledigheid maakt de vaststellingen in kwestie niet onjuist. De door de rechtbank onder 2 vastgestelde feiten zijn dus in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De toelichting op grief 1 zal het hof, voor zover nodig, betrekken bij de bespreking van de overige grieven.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
[X] heeft op 24 mei 2006 € 192.853,81 ontvangen op de op haar naam gestelde bankrekening met nummer 56.51.47.927. Het bedrag werd aan haar betaald door de curator in het faillissement van Westbloom B.V. onder vermelding van
“67.09.63.089
ST DERDENG. SMITHUYSEN
POSTBUS 169
2000 AD HAARLEM
INZ. WESTBLOOM”.
3.1.2
Het bedrag van € 192.853,81 is bij vergissing aan [X] betaald. [X] had geen recht op betaling van deze geldsom.
Rechthebbende was ZH Holding. De curator in het faillissement van Westbloom B.V. had de bedoeling om € 192.853,81 aan ZH Holding te betalen door overmaking op een ten name van R.F.Z. Holding gestelde bankrekening.
3.1.3
[X] noch haar bestuurder[Y] heeft na ontvangst van het bedrag actie ondernomen.
3.1.4
[Z], bestuurder van ZH Holding, ontving bij brief van 15 mei 2006 van de advocaat van ZH Holding het bericht dat de curator in het faillissement van Westbloom BV het voornemen had opgevat om aan ZH Holding € 192.853,81 te betalen.
In april 2007 bleek ZH Holding dat de betaling van € 192.853,81 door haar niet was ontvangen. Zij heeft enkele dagen nadien met hulp van haar accountant, haar advocaat en de betrokken bank achterhaald dat het bedrag was overgemaakt naar een ten name van [X] gestelde bankrekening.
3.1.5
[X] heeft na een daartoe strekkend verzoek genoemd bedrag op 20 april 2007 overgemaakt naar de bankrekening van R.F.Z. Holding.
3.1.6
ZH Holding c.s. hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat [X] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door niets te doen, nadat zij een bedrag groot € 192.853,81 had ontvangen, terwijl zij wist dat dat bedrag [X] niet toekwam. ZH Holding c.s. willen de schade die daardoor is veroorzaakt, op die grond verhalen op [X]. Ook houden zij de directeur van [X],[Y], uit onrechtmatige daad aansprakelijk.
ZH Holding c.s. begroten de schade die zij hebben geleden op ten minste € 27.611,81. Een bedrag groot € 17.611,81 betreft de wettelijke handelsrente die zij zouden hebben gederfd. Een bedrag van € 10.000,- is een door hen gevorderd voorschot op de vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt om te achterhalen waar het bedrag groot € 192.853,81 was gebleven. Voor het overige vorderen zij dat de schade bij staat zal worden opgemaakt.
Ook hebben ZH Holding c.s. als grondslag voor hun vordering aangevoerd dat [geïntimeerden] ongerechtvaardigd zijn verrijkt, doordat zij gedurende ruim 300 dagen
€ 192.853,81 onder zich hebben gehad.
3.1.7
ZH Holding c.s. hebben [geïntimeerden] in rechte betrokken.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat in het licht van de door [geïntimeerden] geschetste en niet weersproken omstandigheden niet kan worden gezegd dat het stilzitten van [geïntimeerden] onrechtmatig was. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de volgende omstandigheden:
- [geïntimeerden] wisten niet van wie het ontvangen bedrag afkomstig was;
- op de overschrijving stond slechts beperkte informatie vermeld;
- [geïntimeerden] wisten niet wat die informatie betekende;
- [geïntimeerden] wisten niet dat het bedrag in werkelijkheid aan R.F.Z. Holding toekwam;
- de vennootschappen [X] en R.F.Z. Holding van de broers R.F. en[Y] deden geen zaken met elkaar en de broers hadden al jaren geen contact met elkaar;
- [X] heeft het bedrag op haar rekening laten staan in afwachting van de opeising door de daadwerkelijke rechthebbende op dat bedrag;
- gedurende bijna een jaar is het bedrag niet opgeëist;
- zodra de rechthebbende zich meldde, hebben [geïntimeerden] zorg gedragen voor overboeking van de gelden naar de bankrekening van R.F.Z. Holding.
Er rustte daarom, aldus de rechtbank, geen rechtens relevante verplichting op [geïntimeerden] om iets te ondernemen naar aanleiding van de ontvangst van het bedrag van € 192.853,81.
De rechtbank heeft nog onder ogen gezien dat haar oordeel anders zou kunnen luiden in het geval dat [geïntimeerden] wisten dat het geld aan ZH Holding toekwam, maar dat was niet gesteld. De stelling dat de wetenschap van de herkomst van het geld bij [geïntimeerden] bekend mocht worden verondersteld, heeft de rechtbank verder als onvoldoende toegelicht aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [geïntimeerden] contact had moeten opnemen met Vink & Partners.
Ook voor ongerechtvaardigde verrijking heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunt in de stellingen van partijen aangetroffen.
3.2
ZH Holding c.s. hebben na hun stellingen uit de eerste aanleg te hebben herhaald met grief 2 de vraag aan de orde gesteld of aan [X] dan wel haar bestuurder[Y] onrechtmatig handelen kan worden verweten, doordat zij hebben stilgezeten na ontvangst door [X] van € 192.853,81.
Ter toelichting op dit standpunt hebben ZH Holding c.s. betoogd dat uitgegaan dient te worden van een in het rechtsverkeer geldende algemene maatschappelijke norm welke ziet op een gemiddeld oplettend persoon en wat van deze in redelijkheid mag worden verwacht. Deze norm zou in dit geval inhouden, aldus ZH Holding c.s., dat van [geïntimeerden] mocht worden verwacht dat zij de in redelijkheid van haar te verwachten inspanningen zou leveren die ertoe zouden leiden dat het bedrag zou belanden bij de rechthebbende.
Daarover overweegt het hof als volgt.
3.3
Een zo algemene gedragsnorm als door ZH Holding c.s. in dit geding wordt verdedigd, welke norm meebrengt dat ingeval van schending schadeplichtigheid ontstaat, kan voor de ontvanger van een onverschuldigde betaling jegens de derde voor wie het bedrag is bestemd, niet worden aanvaard. Terecht heeft de rechtbank dan ook onderzocht of in dit geval bijkomende omstandigheden aanwijsbaar zijn die het stilzitten van [geïntimeerden] jegens ZH Holding c.s. onrechtmatig doen zijn.
3.4
De door ZH Holding c.s. aangevoerde omstandigheden kunnen in dit verband niet worden aangemerkt als relevante bijkomende omstandigheden.
Dat de omschrijving in de overschrijving [geïntimeerden] in staat stelde om met een enkel telefoontje vast te stellen om wat voor transactie het ging, bijvoorbeeld een telefoontje met de betrokken bank of met haar advocaat, helpt niet. Dat argument miskent immers dat hiervoor enige activiteit van [geïntimeerden] nodig was, waartoe zij jegens ZH Holding niet was gehouden.
Voor het overige herhalen ZH Holding c.s. in de kern slechts hun centrale standpunt dat [geïntimeerden] in actie hadden behoren te komen, omdat dat in het maatschappelijk rechtsverkeer eenvoudigweg van haar verwacht mocht worden.
Die herhaling levert geen bijkomende omstandigheden op, op grond waarvan zou moeten worden aanvaard dat [geïntimeerden] jegens ZH Holding c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en schadeplichtig zijn geworden.
3.5
Aan deze overwegingen verbindt het hof de gevolgtrekking dat de stellingen van ZH Holding c.s. ook in hoger beroep ontoereikend zijn om te aanvaarden dat [geïntimeerden] jegens ZH Holding c.s. schadeplichtig zijn geworden. De tweede grief heeft daarom geen succes.
3.6
ZH Holding c.s. hebben hun derde grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] geen schade behoeven te vergoeden aan ZH Holding c.s. op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
ZH Holding c.s. hebben ter ondersteuning van hun vordering op deze grondslag aangevoerd dat zij bij gebrek aan wetenschap betwisten dat [geïntimeerden]
geen rente hebben genoten op het ontvangen bedrag. ZH Holding c.s. hebben daartegenover volgehouden geen vergoeding te hebben ontvangen op de creditgelden op de bankrekening van [X].
3.7
Anders dan ZH Holding c.s. lijken te veronderstellen, moeten zij stellen en tegenover de betwisting door [geïntimeerden] bewijzen dat [geïntimeerden] zijn verrijkt als bedoeld in het bepaalde in artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek.
Een ter zake dienend bewijsaanbod ontbreekt.
Het hof zal dan ook de stelling van ZH Holding c.s. passeren.
3.8
Op grond van vorenstaande overwegingen faalt ook de derde grief.
3.9
De grieven 4 en 5 missen zelfstandige betekenis. Zij behoeven geen zelfstandige bespreking.
3.1
Geen van de grieven leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
ZH Holding c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt ZH Holding c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.815,- aan verschotten en € 1.158,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, D.J. Oranje en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.