ECLI:NL:GHAMS:2013:3423
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- R. Römer
- A. van Ginhoven
- M. van Asperen de Boer-Delescen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van het Gerechtshof in verzoekschrift op basis van artikel 36 Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2013 uitspraak gedaan op een verzoekschrift dat was ingediend op basis van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die in het verleden was veroordeeld door de rechtbank. De verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, en het hof had eerder in 2006 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad had deze beslissing in 2008 gecasseerd en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.
In 2010 had het hof het openbaar ministerie opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor bepaalde feiten, maar de zaak was voor andere feiten terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er sindsdien geen vervolgingshandelingen hebben plaatsgevonden. Tijdens de behandeling van het verzoekschrift op 20 september 2013 hebben zowel de advocaat van de verzoeker als de advocaat-generaal aangegeven dat het hof bevoegd is om het verzoek te behandelen.
Echter, het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen, omdat de vervolging van de verdachte met een eerder arrest van het hof in 2010 was overgegaan naar de rechtbank. Het hof heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het verzoekschrift kennis te nemen en heeft bevolen dat de beschikking onverwijld aan de verzoeker moet worden betekend. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.