ECLI:NL:GHAMS:2013:3423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
R001152-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • R. Römer
  • A. van Ginhoven
  • M. van Asperen de Boer-Delescen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Gerechtshof in verzoekschrift op basis van artikel 36 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2013 uitspraak gedaan op een verzoekschrift dat was ingediend op basis van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die in het verleden was veroordeeld door de rechtbank. De verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, en het hof had eerder in 2006 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad had deze beslissing in 2008 gecasseerd en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.

In 2010 had het hof het openbaar ministerie opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor bepaalde feiten, maar de zaak was voor andere feiten terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er sindsdien geen vervolgingshandelingen hebben plaatsgevonden. Tijdens de behandeling van het verzoekschrift op 20 september 2013 hebben zowel de advocaat van de verzoeker als de advocaat-generaal aangegeven dat het hof bevoegd is om het verzoek te behandelen.

Echter, het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen, omdat de vervolging van de verdachte met een eerder arrest van het hof in 2010 was overgegaan naar de rechtbank. Het hof heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het verzoekschrift kennis te nemen en heeft bevolen dat de beschikking onverwijld aan de verzoeker moet worden betekend. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rekestnummer: R 1152-13 / (36 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-000336-09
(eerder) parketnummer eerste aanleg 13/120041-98
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING
op het verzoekschrift krachtens artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot verkrijging van een verklaring voor recht dat de jegens verzoeker lopende strafzaak met bovenvermelde parketnummers geëindigd is.

2.Procesverloop

De rechtbank heeft verzoeker veroordeeld bij vonnis van 15 november 2001. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
Bij arrest van het hof van 25 september 2006 is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de (verdere) vervolging van de verdachte vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft dit arrest gecasseerd bij arrest van 23 december 2008 en de zaak teruggewezen naar dit hof teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
Bij arrest van 29 september 2010 heeft het hof het openbaar ministerie ter zake van de onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk verklaard in de verdere vervolging van de verdachte omdat die feiten zijn verjaard. Het hof heeft de zaak voor het overige -feiten 3 en 4- teruggewezen naar de rechtbank Amsterdam, in verband met een betekeningsfout in eerste aanleg.
Uit de administratieve systemen van de Rechtspraak blijkt dat de zaak in november 2010 is overgedragen aan het arrondissementsparket en vervolgens, in juli 2011, aan het functioneel parket. Van overige activiteiten is niet gebleken.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 20 september 2013 de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat, mr M. Eversteijn, advocaat te Bussum, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
Alvorens tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek over te gaan heeft het hof de bevoegdheid van het hof aan de orde gesteld. Zowel de raadsman van verzoeker, mr. Eversteijn, als de advocaat-generaal zijn de mening toegedaan dat het hof het gerecht in feitelijke aanleg is waarvoor de zaak het laatst werd vervolgd en als zodanig bevoegd is het onderhavige verzoek te behandelen.

3.De bevoegdheid van het hof

Met het terugwijzen van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden naar dit hof is de zaak voor dit hof vervolgd. De vervolging van de verdachte is evenwel met het arrest van dit hof van 29 september 2010, waarbij de zaak naar de rechtbank is teruggewezen voor wat betreft de feiten 3 en 4, in zoverre overgegaan naar de rechtbank. Hieraan doet niet af, dat er sindsdien feitelijk geen vervolgingshandeling heeft plaatsgevonden.
Deze interpretatie van het bepaalde in artikel 36 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering past in het systeem van het bepaalde in het tweede lid van dat artikel, dat het gerecht de bevoegdheid toekent de beslissing op het verzoek telkens gedurende bepaalde tijd aan te houden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt dat alsnog verdere vervolging zal plaatsvinden. Het ligt immers in de rede dat het hier bedoelde gerecht het gerecht is waaraan het desbetreffende onderdeel van het openbaar ministerie verbonden is.
Hieruit volgt dat de rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Het hof zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het verzoekschrift kennis te nemen.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoekschrift kennis te nemen;
beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Römer, Van Ginhoven en Van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. Van Willigen als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 20 september 2013.