ECLI:NL:GHAMS:2013:3426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
R105-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Boumans
  • M. van Rijn
  • J. Berben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, heeft een schadevergoeding van € 24.475,- aangevraagd wegens schade die hij stelt te hebben geleden door zijn inverzekeringstelling in een strafzaak. De strafzaak, met parketnummer 23-0003313-06, eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, omdat het Openbaar Ministerie bij arrest van 26 juni 2012 niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging van de verdachte.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de betrokken partijen gehoord tijdens een openbare behandeling in raadkamer. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met een subsidiaire conclusie tot matiging van de gevraagde schadevergoeding. Het hof heeft vervolgens de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten, de termijn van vervolging en de schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker sinds 17 mei 2006.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de motivering van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de advocaat-generaal geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor het opsporingsonderzoek. Het hof heeft daarom besloten het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, wat leidt tot de conclusie dat verzoeker geen recht heeft op de gevraagde vergoeding.

Uitspraak

Rekestnummer: R 105/13 (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-0003313-06
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING
op het verzoekschrift krachtens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum en -plaats]
wonende te [woonplaats]
domicilie keizende ten kantore van zijn advocaat, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers,
1017 VW Amsterdam, Falckstraat 14.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de staat, tot een bedrag van € 24.475,- ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane in verzekering stelling in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft
op 24 september 2013 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker –in plaats van mr. Kuijpers heeft mr. M. van Dam verzoeker bijgestaan- ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Mr. Van Dam heeft het verzoek toegelicht en gehandhaafd. De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, subsidiair tot een aanzienlijke matiging.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 16 juni 2005 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- opzettelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Verzoeker is op 17 mei 2006 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, doordat het openbaar ministerie bij arrest van dit hof van 26 juni 2012 niet ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het hof kan, nu aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan, aan verzoeker een vergoeding toekennen voor door hem als gevolg van ondergaan voorarrest geleden schade indien het hof daartoe
-alle omstandigheden in aanmerking genomen- gronden van billijkheid aanwezig acht.
Gelet op de motivering van het hof om tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie te
besluiten, te weten:
“Noch het dossier in de onderhavige strafzaak, noch hetgeen op de verschillende terechtzittingen is verhandeld, zou er op zichzelf genomen naar het oordeel van het hof toe moeten leiden dat het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsrechten heeft verspeeld, nu zoals gezegd niet is gebleken dat de beschreven vormverzuimen mede betrekking hebben gehad op gesprekken tussen verdachte[verzoeker] en één of meer geheimhouders, en evenmin is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte[verzoeker] aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het hof ziet zich echter thans geconfronteerd met het feit dat de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, en aldus klaarblijkelijk niet de verantwoordelijkheid wenst te nemen voor het onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie uitgevoerde opsporingsonderzoek. Het hof kan deze conclusie van de advocaat-generaal niet plaatsen in het licht van het hiervoor beschreven toetsingskader, toegepast op de onderhavige zaak, noch in het licht van hetgeen zij in de aanloop tot die conclusie heeft betoogd. Nu echter de advocaat-generaal zelf aldus de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek niet wenst te nemen, heeft het hof overwogen of het aanleiding ziet om de berechting niettemin voortgang te doen vinden. Daarbij heeft het hof met name acht geslagen op de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ouderdom van de feiten, de termijn van vervolging en berechting daarvan tot nog toe, de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de verdachte sinds 17 mei 2006 is geschorst en met de persoon van de verdachte. Dit alles leidt het hof tot de slotsom dat het géén aanleiding ziet om de berechting in weerwil van het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging voortgang te doen vinden. Derhalve verklaart het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging tegen de verdachte[verzoeker].”
acht het hof in deze zaak geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Boumans, Van Rijn en Berben, in tegenwoordigheid van mr. Van Willigen als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 8 oktober 2013.