beslissing
____________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.116.143/01 NOT
klachtnummer eerste aanleg : 11/17
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 oktober 2013
1. [klager],
wonende te [plaatsnaam],
2. [N.V.],
statutair gevestigd te [plaatsnaam] ([landnaam]),
appellanten,
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A.M. Bannenberg, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder klagers, is bij een op 2 november 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch, verder de kamer, van 25 oktober 2012, waarbij de kamer de klacht van klagers tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 18 december 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 augustus 2013. Klagers en de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager sub 1. (mede) aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Ter zitting heeft klager sub 1. desgevraagd verklaard dat hij onderhavige klacht heeft ingediend namens zichzelf, namens klaagster sub 2., namens alle andere huurders van het bedrijfsgebouw en namens en de eigenaar van het geveilde woonhuis.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. De standpunten van partijen
4.1. Klagers stellen dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en geen zorgvuldigheid heeft betracht ter zake van twee door de notaris behandelde veilingen (executoriale verkopen) op 1 september 2010 (een bedrijfsgebouw) respectievelijk 1 december 2010 (een woonhuis). Ter onderbouwing van hun klacht voeren klagers het volgende aan.
4.2. Ten tijde van de executoriale verkopen bevonden zich in het bedrijfsgebouw en het woonhuis roerende goederen die eigendom waren van de huurders van deze onroerende zaken, onder wie klager sub 1. en klaagster sub 2., een rechtspersoon naar [buitenlands] recht die aan klager sub 1. is gelieerd. Voorafgaand aan de executoriale verkopen zijn er verschillende gesprekken gevoerd tussen de executanten en een medewerkster van het kantoor van de notaris. Volgens klagers heeft het kantoor van de notaris hierbij opdracht gekregen van de curatoren om ook de roerende goederen mee te verkopen, in eigendom toebehorend aan de huurders, die nog in de te veilen onroerende zaken aanwezig waren. Ondanks het feit dat klager sub 1., namens klaagster sub 2. een retentierecht had ingeroepen op beide onroerende zaken (welk retentierecht conform uitspraken in kort geding vóór de veilingen uitgeschreven is uit de openbare registers, maar waartegen door klager sub 1. verzet is aangetekend) heeft de notaris op 1 september 2010 respectievelijk 1 december 2010 willens en wetens en met opzet de activa, de boekhouding en alle andere in de te veilen onroerende zaken aanwezige spullen van de huurders executoriaal verkocht en geleverd. Klager sub 1. had ten tijde van de ophanden zijnde veilingen (meermaals) duidelijk aan de notaris doorgegeven dat er op de onroerende zaken een retentierecht werd uitgeoefend door klaagster sub 2. en de notaris had, aldus klager sub 1., met de veilingen moeten wachten totdat uitspraak zou worden gedaan in de bodemprocedure.
4.3. Zowel klaagster sub 2. als de andere huurders konden hun roerende goederen niet bijtijds voor de veilingen ophalen omdat op de ochtend van de veilingen de sloten op de onroerende zaken bleken te zijn vervangen waardoor klagers en de andere huurders niet meer bij de betreffende roerende goederen konden komen. De beide veilingen waren weliswaar ruim van tevoren door de notaris aangezegd en ook kenbaar gemaakt aan de bedrijven die de onroerende zaken huurden, maar klaagster sub 2. en de andere huurders zijn altijd in de veronderstelling geweest dat hun retentierecht zou worden gerespecteerd door de rechter en dan zouden zij voor niets allerlei onnodige kosten hebben gemaakt met het heen en weer brengen van de roerende goederen. De notaris heeft geen zorg gedragen voor de belangen van klager sub 1. door hem na de uitspraken van de voorzieningenrechter op 30 augustus 2010 en 29 november 2010 (welke uitspraken hebben geleid tot de uitschrijving van het retentierecht uit de openbare registers) geen tijd te geven alsnog de roerende goederen op te halen, nu de notaris daags na beide uitspraken de sloten heeft laten vervangen en tot veiling is overgegaan. De notaris had aan alle betrokkenen (particulieren en bedrijven) kenbaar moeten maken dat de voorzieningenrechter in het voordeel van de curatoren had beslist en hen de gelegenheid moeten geven met de kopers de huurovereenkomsten te bespreken voor verdere huur of het ophalen van de materialen en andere activa uit de onroerende zaken. Het had op zijn minst op de weg van de notaris gelegen om vóór de veiling na te gaan of alle particulieren en bedrijven wel op de hoogte waren van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4.4. De notaris is aansprakelijk voor het verdwijnen van de roerende goederen die nog in de geveilde onroerende zaken aanwezig waren. Klager sub 1. en de door hem vertegenwoordigde (rechts)personen hebben door het verdwijnen van deze goederen een aanzienlijke schade geleden en klager verzoekt het hof de notaris te veroordelen tot het vergoeden van deze schade.
4.5. De notaris heeft verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.
5. De beoordeling
5.1. Het hof stelt voorop dat in deze tuchtrechtelijke procedure beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 98 lid 1 jo artikel 98 lid 4 Wet op het notarisambt (zoals deze golden tot 1 januari 2013) oplevert. In deze tuchtrechtelijke procedure bestaat geen mogelijkheid tot een veroordeling van de notaris de door klager gestelde geleden schade te vergoeden. Het verzoek van klager sub 1., zoals weergegeven hiervoor onder 4.4., zal derhalve afgewezen worden.
5.2. Voor zover klager sub 1. onderhavige klacht (mede) heeft ingediend namens de huurders van het bedrijfsgebouw (anders dan klaagster sub 2.) en de eigenaar van het geveilde woonhuis, is klager sub 1. in deze klacht niet-ontvankelijk nu het hof niet is gebleken van enige bevoegdheid verstrekt door deze (rechts)personen aan klager sub 1. tot het indienen van deze klacht. Voor zover klager sub 1. onderhavige klacht heeft ingediend namens zichzelf en namens klaagster sub 2., kan hij wel in deze klacht worden ontvangen.
5.3. Met betrekking tot de hiervoor onder 4.1. tot en met 4.3. weergegeven klacht oordeelt het hof als volgt.
5.4. De kamer heeft terecht overwogen dat de notaris in voldoende mate heeft aangetoond klagers (en de andere belanghebbenden) tijdig op de hoogte te hebben gesteld dat de veilingen van het bedrijfsgebouw en het woonhuis zouden plaatsvinden, door hen dit op alle bij de notaris kenbare adressen van klager schriftelijk (zowel per gewone post als per aangetekende post) kenbaar te maken. Hierbij heeft de notaris duidelijk vermeld dat klagers tot 1 september 2010 respectievelijk 1 december 2010 de tijd hadden om de hen toebehorende roerende goederen uit het bedrijfsgebouw en het woonhuis weg te halen. Dat klagers, kennelijk in de overtuiging dat het door hen ingeroepen retentierecht door de (voorzieningen)rechter gehandhaafd zou worden, hier geen gehoor aan hebben gegeven komt voor hun rekening en risico.
5.5. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 30 augustus 2010 (voor zover relevant) ten aanzien van het bedrijfspand beslist als volgt:
“5.1. bepaalt dat [N.V.] is gehouden de curatoren toegang te verschaffen tot het bedrijfspand aan het [adres] te [plaatsnaam] en daartoe de door [N.V.] aangebrachte verzegeling en sloten te verwijderen,
5.2. machtigt de curatoren om het onder 5.1. bepaalde zelf ten uitvoer te doen leggen,
5.3. bepaalt dat [N.V.] is gehouden aan een notaris opdracht te geven tot het doen van een verzoek aan het Kadaster om het op 21 april 2010 op verzoek van notaris [notaris] te [plaatsnaam] in de openbare registers ingeschreven retentierecht van [N.V.] op de onroerende zaak, [adres] te [plaatsnaam], kadastrale aanduiding [plaatsnaam] [deel en nummer], uit te schrijven,
5.4. dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [N.V.], strekkende tot het geven van de onder 5.3. omschreven opdracht en machtigt de curatoren om het onder 5.3. bepaalde zonodig zelf ten uitvoer te leggen,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad”
5.6. Ten aanzien van het woonhuis is door de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 29 november 2010 nagenoeg hetzelfde bepaald. Het hof volgt de notaris in zijn standpunt dat hij niet anders kon doen dan zich aan de vonnissen van de voorzieningenrechter houden en de veilingopdrachten uitvoeren. Klagers hebben vanaf het moment dat zij door de notaris op de hoogte zijn gesteld van het plaatsvinden van de executoriale verkopen met de data waarop zij zouden plaatsvinden en van de mogelijkheid om de hen toebehorende roerende goederen op te halen tot aan de veilingen, enkele weken (mitsdien ruim voldoende) de tijd gehad om hun zaken op te halen. Daaraan doet – gelet op de ruim tevoren door de notaris aan klagers gerichte waarschuwingen – niet af de stelling van klagers dat de mogelijkheid van klagers om nog roerende zaken op te halen min of meer gefrustreerd werd, omdat de notaris in beide gevallen daags na uitspraak van de voorzieningenrechter tot veiling is overgegaan. Het vorenstaande geldt evenzeer voor de andere huurders en de eigenaar van de geveilde woning. Klager sub 1. heeft ter zitting verklaard dat hij hun heeft meegedeeld dat zij niet hoefden in te gaan op het bericht van de notaris dat zij hun spullen konden ophalen omdat het retentierecht naar zijn mening stand zou houden.
5.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.8. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
- verklaart klager sub 1. niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover hij heeft gesteld deze klacht namens de huurders van het bedrijfsgebouw (anders dan klaagster sub 2.) en de eigenaar van de geveilde woning in te dienen;
- wijst het verzoek van klager, zoals weergegeven hiervoor onder 4.4. af;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.H.N. Stollenwerck en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 oktober 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH
neemt de volgende beslissing op de klacht van de heer [klager], hierna te noemen klager, tegen de heer [notaris], notaris te [plaatsnaam], hierna te noemen de notaris.