ECLI:NL:GHAMS:2013:3906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
12/01158
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid beroep motorrijtuigenbelasting en verzetkosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete die aan belanghebbende, aangeduid als [A] te [P], was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie. De inspecteur had op 19 september 2011 een naheffingsaanslag van € 836 opgelegd, welke na bezwaar door de inspecteur werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende op 20 maart 2012 niet-ontvankelijk, maar dit werd later door de rechtbank gegrond verklaard in een verzetprocedure, waarbij de kosten van verzet werden vastgesteld op € 19,40.

Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep, dat was gebaseerd op het feit dat de gronden van het beroep te laat waren ingediend. Het Hof oordeelde dat de rechtbank in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van de gronden was overschreden. Het Hof benadrukte dat belanghebbende de mogelijkheid had om uitstel te vragen, maar dit niet had gedaan.

Daarnaast werd het geschil in hoger beroep ook behandeld met betrekking tot de hoogte van de kosten van verzet. Het Hof oordeelde dat belanghebbende tegen de hoogte van deze kosten beroep in cassatie had moeten instellen, en dat de zaak niet inhoudelijk kon worden beoordeeld zonder dat dit was gebeurd. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/01158
31 oktober 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A]te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.J.G. Letschert,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/172 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 september 2011 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) voor een bedrag van € 836 opgelegd, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 836 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij gezamenlijke uitspraak, gedagtekend 16 december 2011, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 20 maart 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 juni 2012 gegrond verklaard, waarbij de inspecteur is veroordeeld de kosten van verzet ten bedrage van € 19,40 aan belanghebbende te voldoen.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 november 2012 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 december 2012, aangevuld bij brief van 15 januari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.3. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als
verweerder
’.
“2.1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie sedert 26 april 2008 houder van het motorvoertuig met kenteken [nummer], merk Seat (hierna: de auto). De auto is vanaf 2 september 2009 tot en met 23 juni 2010 en daarna ingaande 9 oktober 2010 als geschorst geregistreerd als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.2.
Op 20 maart 2011 om 21.39 uur is bij een controle aan de Rijksweg A4, ter hoogte van Den Ruijgen Hoek geconstateerd dat de auto zich op de openbare weg bevond. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en de boete opgelegd.
2.3.
Eiser heeft toegegeven dat hij op 20 en 21 maart 2011 met de auto van de openbare weg gebruik heeft gemaakt.”.
2.2.
Het Hof vult de feiten als volgt aan:
2.2.1.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 december 2011. De beroepstermijn eindigt derhalve op 27 januari 2012.
2.2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 januari 2012, ingekomen bij de rechtbank op 13 januari 2012, een pro forma beroepschrift ingediend. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 16 januari 2012 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na verzending van die brief de gronden van het beroep aan te vullen, dat wil zeggen dat de termijn voor het indienen van de gronden eindigt op 13 februari 2012. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Uw beroepschrift voldoet niet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. Hieronder is aangekruist aan welke voorwaarden alsnog moet worden voldaan.
U moet:
(…)
X de gronden van het beroep (de redenen waarom u in beroep bent gegaan) meedelen.
(…)
Ik verzoek u zo spoedig mogelijk en uiterlijk
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze brief de hierboven aangekruiste informatie aan mij toe te sturen.
Nader uitstel zal niet worden verleend.
Voldoet u niet aan dit verzoek en dient u ook niet binnen de gestelde termijn een verzoek om uitstel in, dan kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
(…)”
2.2.3.
Op 16 februari 2012 heeft belanghebbende per fax een aanbiedingsbrief en de gronden van het beroep ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.1. Het geding betreft het antwoord op de vraag of het beroep bij de rechtbank ontvankelijk is.
3.1.2. Voorts betreft het geding het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten van verzet € 19,40 bedragen, hetgeen belanghebbende betwist.
3.1.3. Ter zitting heeft belanghebbende opgemerkt dat, ingeval het Hof tot het oordeel komt dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, de zaak voor een alsdan inhoudelijke beoordeling dient te worden teruggewezen naar de rechtbank.

4.De overwegingen van rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep het volgende overwogen.
“4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Het beroepschrift van 11 januari 2012 bevat niet de gronden waarop het beroep berust. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 16 januari 2012 in de gelegenheid gesteld om de gronden van het beroep binnen vier weken na verzending van de brief in te dienen. De termijn voor de indiening van de gronden zou derhalve eindigen op 13 februari 2012. Daarbij heeft de rechtbank de gemachtigde erop gewezen dat indien niet voor genoemde datum aan het verzoek wordt voldaan, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank heeft de gronden op 16 februari 2012 per fax en bij brief ontvangen. De begeleidende brief draagt de dagtekening 16 februari 2012.
(…)
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden van het beroep te laat zijn ingediend. De rechtbank heeft geen ander stuk heeft ontvangen dan de brief van 16 februari 2012 die op laatstgenoemde datum is gefaxt en vervolgens bezorgd. (…)
4.5.
De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat er goede redenen zijn om geen gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De nageheven belasting dient zelf als een ‘criminal charge’ te worden aangemerkt en bovendien is er een boete in het geding. De rechtbank ziet hierin onvoldoende reden om van niet-ontvankelijkverklaring af te zien. Voor een gesplitste beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep voor zover een boete of een strafrechtelijke vervolging in het geding is, ziet de rechtbank geen aanleiding gelet op de onder 4.4 genoemde feiten en omstandigheden. Evenmin ziet de rechtbank andere bijzondere omstandigheden die tot een speciale behandeling van het onderhavige beroep nopen in afwijking van de bestendige gedragslijn die de rechtbank in dezen hanteert.”.

5.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
5.1.
Ter zitting heeft belanghebbende het geding als volgt gepreciseerd. Niet langer wordt betwist dat eerst op 16 februari 2012 de gronden van het beroep bij de rechtbank zijn ingediend en dat daarmee de door de rechtbank gestelde termijn van vier weken om het beroep te motiveren is overschreden. Belanghebbende stelt evenwel dat deze overschrijding niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid, gelet op de discretionaire bevoegdheid die de rechtbank in dezen heeft. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard ingeval, voor zover hier van belang, de gronden van het beroep - ook na een daartoe gestelde termijn - ontbreken. De term “kan” impliceert, aldus belanghebbende, dat ook ingeval een dergelijk verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld, het de rechtbank vrij staat af te zien van een niet-ontvankelijkverklaring. Zulks volgt, aldus belanghebbende, ook uit de bewoordingen van de brief van de rechtbank van 16 januari 2012, aangehaald onder 2.2.2.
5.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de omstandigheden van het geval in onderling verband bezien, in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de overschrijding van de termijn tot niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt. Het Hof acht in dit verband onder meer van belang dat uit de brief van 16 januari 2012 van de rechtbank blijkt dat belanghebbende de mogelijkheid had nog om nader uitstel te verzoeken, hetgeen zij heeft nagelaten. Daarnaast is het Hof van oordeel dat de stelling van belanghebbende dat het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch het niet-ontvankelijk verklaren laat afhangen van de omstandigheid of al dan niet reeds met de voorbereiding c.q. behandeling is gestart, wat er verder ook zij van deze - niet onderbouwde - stelling, aan het voorgaande niet afdoet.
5.3.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat de door de rechtbank bij uitspraak van 29 juni 2012 toegekende kosten van verzet onvoldoende zijn, is het Hof van oordeel dat belanghebbende daartegen beroep in cassatie had dienen in te stellen. De stelling van belanghebbende dat het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2011, nr. 10/00480, ECLI:NL:HR:2011:BP4781, over dit punt dient te beslissen, faalt nu belanghebbende in de onderwerpelijke zaak - anders dan in de zaak waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld - reeds bij de uitspraak op het verzet een vergoeding is toegekend en het geschil louter de vraag betreft of deze vergoeding op het juiste bedrag is bepaald.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, B.A. van Brummelen en U.E. Tromp, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 31 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.