In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsverplichtingen van de man jegens zijn ex-vrouw en hun kinderen. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek tot nihilstelling van de onderhouds- en kinderbijdragen was afgewezen. De man stelde dat hij naar Nederlands recht niet in staat was om de opgelegde onderhoudsbijdragen te voldoen, en vroeg het hof om te verklaren dat hij geen draagkracht had. Het hof oordeelde dat de man voldoende belang had bij zijn verzoek, ondanks de betwisting van de vrouw, die stelde dat de verklaring voor recht niet erkend zou worden in Marokko.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw zijn in 1976 in Marokko gehuwd en hun huwelijk is in 2004 in Nederland ontbonden. De man heeft in Marokko onderhoudsverplichtingen opgelegd gekregen, maar stelt dat hij in Nederland niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de man, op basis van zijn financiële situatie, inderdaad niet over de benodigde draagkracht beschikt om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kosten van levensonderhoud en studie van hun dochter. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en verklaard dat de man naar Nederlands recht geen draagkracht heeft. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de man, die in Marokko met juridische problemen te maken heeft door de onderhoudsverplichtingen die daar zijn opgelegd.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van Nederlands recht in internationale onderhoudsprocedures benadrukt, en de noodzaak om de draagkracht van partijen goed te onderbouwen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de verklaring voor recht slechts een beperkte strekking heeft en kan vervallen bij wijziging van omstandigheden.