ECLI:NL:GHAMS:2013:3989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
200.123.502/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. Gonggrijp-Van Mourik in strafzaak met benadeelde partij

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2013 een verzoek tot wraking van mr. Gonggrijp-Van Mourik afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verdachte, mr. B.M. Beg, naar aanleiding van een eerdere zitting op 8 maart 2013. Tijdens deze zitting was de verdachte opgeroepen, maar mr. Beg had zich afgemeld en een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de leden van de strafkamer, waaronder mr. Gonggrijp-Van Mourik. De wrakingskamer oordeelde dat het gebruik van de termen 'benadeelde partij' en 'slachtoffer' door de rechter geen oordeel over de schuld van de verdachte inhoudt. De wrakingskamer benadrukte dat rechters op grond van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen objectieve grond voor de vrees van partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker niet gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-000917-11
rekestnummer: 200.123.502/02
Beschikking van de wrakingskamer van 11 november 2013 op het op 23 april 2013 ingekomen
nieuw zelfstandig schriftelijke verzoek tot wraking van mevrouw mr. Gonggrijp-Van Mourik in de strafzaak met parketnummer 23-000917-11 tegen:
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: verzoeker.
Advocaat: mr. B.M. Beg.

1.Het geding

1.1.
Verzoeker is door de advocaat-generaal opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2013 te 14.00 uur, teneinde tegenwoordig te zijn bij de nadere behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak met voornoemd parketnummer. Bij brief van
30 januari 2013 is mr. B.M. Beg, die blijkens die brief in deze strafzaak als raadsman optreedt, door de griffier in kennis gesteld van de zittingsdatum. Voorts is de getuige [betrokkene] gedagvaard op die terechtzitting te verschijnen. Aan [betrokkene] voornoemd is namens de advocaat-generaal eveneens een brief d.d. 17 december 2012 gestuurd, waarin [betrokkene] wordt geïnformeerd over het tijdstip van behandeling van de strafzaak en de gang van zaken rond een door hem mogelijk ingediend verzoek tot schadevergoeding. Uit de stukken van het dossier blijkt voorts dat de heer [betrokkene] zich als benadeelde partij in het strafproces tegen verzoeker heeft gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade.
1.2.
Op 8 maart 2013, voorafgaand aan de terechtzitting op die datum in de strafzaak, is ter strafgriffie een faxbericht van mr. Beg van 7 maart 2013 ingekomen, gericht aan onder anderen de voorzitter van de strafkamer. In die fax deelt mr. Beg gemotiveerd mede dat hij op de terechtzitting van 8 maart 2013 niet zal verschijnen.
1.3.
Voorts is op 8 maart 2013, eveneens voorafgaand aan de terechtzitting, een faxbericht van mr. Beg van 8 maart 2013 ingekomen, inhoudende een verzoek tot wraking van het hof. Dit wrakingsverzoek (hierna: het eerste wrakingsverzoek) is bekend onder rekestnummer 200.123.502/01. De wrakingskamer heeft het eerste wrakingsverzoek aldus opgevat, dat het zich richt op de leden van de strafkamer van het hof die voornoemde strafzaak op 8 maart 2013 zouden behandelen, onder wie mr. M. Gonggrijp-van Mourik. De terechtzitting in de strafzaak heeft na het inkomen van dit eerste wrakingsverzoek geen doorgang gevonden.
1.4.
Op het eerste wrakingsverzoek is door mr. Gonggrijp-van Mourik een schriftelijke reactie gegeven, gedateerd op 11 maart 2013. Voorts heeft mr. Gonggrijp-van Mourik een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, eveneens gedateerd op 11 maart 2013. Naar aanleiding van voornoemde schriftelijke reactie heeft mr. Beg bij fax van 23 april 2013 het onderhavige verzoek tot wraking van mr. Gonggrijp-van Mourik gedaan (hierna: het tweede wrakingsverzoek). Op het tweede wrakingsverzoek is door mr. Gonggrijp-van Mourik gereageerd bij brief van 10 oktober 2013. Zij heeft in die brief onder meer medegedeeld niet te berusten in het tweede wrakingsverzoek.
1.5.
Het tweede wrakingsverzoek is door de wrakingskamer in openbare raadkamer behandeld op
4 november 2013, gelijktijdig met het eerste wrakingsverzoek. Het openbaar ministerie is in raadkamer vertegenwoordigd door mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal. Verzoeker en de raadsman zijn niet in raadkamer verschenen. Mr. Gonggrijp-van Mourik is evenmin verschenen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. De wrakingskamer heeft, naast voornoemde schriftelijk stukken, kennis genomen van de faxberichten van mr. Beg van 3 en 29 oktober 2013.

2.Inhoud van de stukken en van het verzoek

2.1.
Op 8 maart 2013, voorafgaand aan de terechtzitting op die datum in de strafzaak, is een faxbericht van mr. Beg van 7 maart 2013 ingekomen, gericht aan onder anderen de voorzitter van de strafkamer. In die fax deelt mr. Beg mede dat hij op de terechtzitting van 8 maart 2013 niet zal verschijnen om in die fax vermelde redenen.
2.2.
Voorts is op 8 maart 2013, eveneens voorafgaand aan de terechtzitting, een tweede faxbericht van mr. Beg ingekomen, gericht aan onder anderen de voorzitter van de strafkamer, inhoudende het eerste wrakingsverzoek. Deze fax houdt voor zover van belang in:
In vervolg op de fax welke ik heden van uw hof mocht ontvangen naar aanleiding van mijn brief d.d. 7 maart, alsmede telefonisch contact met de heer Blaak, bericht ik als volgt. De heer Blaak deelde mij mede dat ik, niettegenstaande de inhoud van mijn brief en niettegenstaande de omstandigheid dat ik geen wetenschap draag van eventuele bekendheid van cliënt met de zittingsdatum te 14.00 uur bij uw hof, wordt verwacht en dat indien ik niet zal verschijnen, het hof een klacht tegen mij zal indienen bij de Deken. Ik zal niet verschijnen en ik doe thans een verzoek tot wraking van het hof gelet op het geuite dreigement tegen mij persoonlijk.
2.3.
De schriftelijke reactie van mr. Gonggrijp-van Mourik van 11 maart 2013 op dit wrakingsverzoek houdt, voor zover van belang, het volgende in:
De zaak betreft een feit van 30 oktober 2007 waarin naast de verdachte ook een benadeelde partij/slachtoffer is betrokken en waarvan de noodzaak tot afdoening in verband met het tijdsverloop prangend is. (…) Daarnaast heeft mr. Beg de belangen van deze persoon die tevens benadeelde partij en slachtoffer is, bij een spoedige afdoening kennelijk niet meegewogen.
De wrakingskamer begrijpt dat mr. Gonggrijp-van Mourik, waar zij in deze reactie spreekt over de benadeelde partij/slachtoffer, de heer [betrokkene] bedoelt.
2.4.
Het faxbericht van mr. Beg van 23 april 2013 houdt ten aanzien van de zinsnede “…mr. Beg de belangen van deze persoon die tevens benadeelde partij en slachtoffer is, bij een spoedige afdoening kennelijk niet meegewogen” in, dat het meewegen van dergelijke belangen van de aangever niet tot de taken van de raadsman van de verdachte behoort, en voorts dat mr. Gonggrijp-van Mourik zich prematuur uitlaat over de schuld van de verdachte door de aangever te benoemen als benadeelde partij en als slachtoffer. In deze laatste overweging dient zich een afzonderlijke zelfstandige grond tot wraking aan, aldus mr. Beg in zijn fax van 23 april 2013. Mr. Beg verzoekt in die fax de wraking van mr. Gonggrijp-van Mourik.
2.5.
In haar schriftelijke reactie van 10 oktober 2013, naar aanleiding van dit tweede wrakingsverzoek, merkt mr. Gonggrijp-van Mourik op dat in de bedoelde zinsnede slechts feitelijke kwalificaties zijn gegeven waarin geen oordeel wordt gegeven over de schuld van de verdachte. Het betreft hier in strafvorderlijke zin neutrale begrippen, hetgeen reeds blijkt uit de wettelijke verplichting slachtoffers in te lichten over de datum van de terechtzitting en benadeelde partijen daarvoor ook op te roepen, aldus mr. Gonggrijp-van Mourik in deze reactie.

3.Beoordeling

3.1.
De wrakingskamer overweegt en beslist als volgt.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek
van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten
en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat het hanteren van de begrippen “benadeelde partij” en “slachtoffer” in de betekenis die de wet daaraan geeft, geen enkel oordeel inhoudt over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit of de schuld van de verdachte. Nu niet is gebleken dat deze begrippen anderszins zijn gebezigd is de vrees van vooringenomenheid, voor zover die bij verzoeker mocht bestaan, dan ook als niet objectief gerechtvaardigd aan te merken. De wrakingskamer zal het verzoek derhalve afwijzen, waarbij tot slot nog wordt opgemerkt dat hetgeen overigens in het faxbericht van mr. Beg van 23 april 2013 naar voren is gebracht, niet aan het tweede wrakingsverzoek ten gronde is gelegd.

4.BESLISSING

De wrakingskamer:
Wijst afhet verzoek tot wraking van mr. Gonggrijp-van Mourik.
Deze beschikking is gewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. M.P. van Achterberg en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken in openbare raadkamer van dit gerechtshof op
11 november 2013.