beslissing
_______________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.116.828/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 12.09
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 november 2013
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
gemachtigde: [naam] te [woonplaats],
[notaris],
notaris te ’[plaats],
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 16 november 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch, verder de kamer, van 25 oktober 2012, waarbij de kamer klaagster in haar klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, op een onderdeel niet-ontvankelijk heeft verklaard en de klacht voor het overige ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 3 januari 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 augustus 2013. De gemachtigde van klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw[naam], de moeder van klaagster, verwijt klaagster de notaris het volgende:
4.1.1. De notaris heeft in zijn functie van boedelnotaris de afwikkeling van de nalatenschap niet goed en niet voortvarend aangepakt.
De notaris heeft zich voortdurend ten gunste van de broer van klaagster, tevens de executeur, opgesteld, zodat lange tijd geen afwikkeling van de nalatenschap heeft kunnen plaatsvinden. Zo heeft de notaris verzuimd tijdig correcte notulen van de bijeenkomsten van 4 augustus 2004 en van 3 september 2004 te maken en aan klaagster te verstrekken en heeft hij voorts toegestaan dat de executeur de op die bijeenkomsten door hem gedane toezeggingen niet nakwam. Ook heeft de notaris geweigerd in het kader van een gerechtelijke procedure in 2006 tussen klaagster en haar broer een brief aan klaagster te verstrekken met daarin de tussen partijen gemaakte afspraken inzake de sieraden uit de nalatenschap. Voorts heeft de notaris meegewerkt aan een door de executeur voorgestelde verdeling van aandelen op het moment dat hierover reeds overeenstemming was bereikt.
4.1.2. De notaris heeft zich gelden van de derdengeldrekening toegeëigend. Een gedeelte daarvan behoort tot de erfenis en voorts betreft het een som voor zijn honorarium.
4.2. In hoger beroep heeft klaagster - voor zover van belang - nog aangevoerd dat de vervaltermijn van drie jaar hier niet toegepast zou moeten worden omdat door het handelen van de notaris in 2004 de afwikkeling van de nalatenschap zich tot op heden voortsleept. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klaagster nog het volgende verklaard. Ten tijde van de bijeenkomsten in 2004 waren partijen het met elkaar eens, daarna heeft de executeur de gang van zaken geblokkeerd. De notaris heeft daarna pogingen gedaan de executeur bij de verschillende vergaderingen deel te laten nemen. Thans wordt wederom een procedure met de executeur gevoerd, dit maal over de verdeling van de gelden van de nalatenschap.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. Tijdens de twee bijeenkomsten in 2004 is aan de hand van een door (een medewerker van) de notaris gemaakte lijst met geschilpunten een aantal tussen partijen bestaande problemen opgelost. Bij die bijeenkomsten waren ook de toenmalige advocaat van klaagster en een adviseur van de broer van klaagster aanwezig. Op dat moment bestond er reeds overeenstemming over de verdeling van de aandelen, zodat hierover toen niet is gesproken. Van de twee bijeenkomsten heeft de notaris juiste aantekeningen gemaakt. Dat de conclusie uit die bijeenkomsten niet door klaagster wordt geaccepteerd, doet daaraan niet af. De notaris heeft zich in ieder geval op geen enkel moment partijdig opgesteld. Door de buitengewoon slechte verhouding tussen klaagster en haar broer was het moeilijk tot een goede en soepele afwikkeling van de nalatenschap te komen. Om die reden is het ook tot verschillende procedures tussen partijen gekomen. De geschillen heeft de notaris ondanks al zijn voorstellen, gelet op de houding van partijen jegens elkaar en de voortdurende wijziging van de wederzijdse standpunten, niet kunnen overbruggen. Ook de wijze van procederen door partijen is hier debet aan. Met betrekking tot de verdeling van de aandelen hebben partijen medio 2007 de ter zake van belang zijnde stukken getekend. Anders dan klaagster betoogt, staan de gelden uit de boedel nog immer op de derdengeldrekening. Zodra partijen het eens zijn over de verdeling ervan kunnen de gelden (met rente) worden overgemaakt. Voorts staat de declaratie van de notaris voor de door hem verrichte werkzaamheden nog open.
5.2. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de notaris - voor zover van belang - verklaard dat er in 2010 tussen de executeur en klaagster een procedure in kort geding heeft plaatsgevonden, waarbij - kort gezegd - door de rechter is bepaald dat partijen met betrekking tot een drietal punten overeenstemming dienen te bereiken. Een van die punten is de openstaande declaratie van de notaris ad € 47.000,00. Op het moment dat partijen het op die punten met elkaar eens zijn, kan tot verdeling van de nalatenschap worden overgegaan.
6. De beoordeling
6.1.1. Ten aanzien van het hiervoor onder 4.1.1. weergegeven klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. Met de kamer is het hof van oordeel dat de klacht van klaagster mede betrekking heeft op het handelen of nalaten van de notaris, verricht vóór de vervaltermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 99 lid 12 (oud) van de Wet op het notarisambt, thans lid 15. Dit betreft het niet tijdig opmaken en verstrekken aan klaagster van correcte notulen van de bijeenkomsten van 4 augustus en 3 september 2004, het toestaan dat de executeur de op die bijeenkomsten door hem gedane toezeggingen niet nakwam, de weigering in het kader van een gerechtelijke procedure in 2006 een brief aan klaagster te verstrekken en het meewerken aan een door de executeur voorgestelde verdeling van aandelen. Deze aan de notaris verweten handelingen dateren uit de periode 2004-2007. De klacht van klaagster is op 19 april 2012 bij de kamer ingekomen, zodat klaagster de klacht ten aanzien van deze onderdelen te laat - want na ommekomst van de termijn van drie jaar - heeft ingediend. Dit betekent dat de kamer klaagster met betrekking tot deze aan de notaris verweten handelingen terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
6.1.2. Aangezien klaagster haar stelling dat de notaris de afwikkeling van de nalatenschap niet goed heeft aangepakt niet nader - dat betekent anders dan de hiervoor onder 6.1.1. genoemde handelingen - heeft onderbouwd, is dit onvoldoende aannemelijk geworden. Ook de stelling van klaagster dat de notaris niet voortvarend te werk is gegaan bij de afwikkeling van de nalatenschap, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Door hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, in het bijzonder hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard, wordt het beeld geschapen dat klaagster en haar broer het telkenmale niet eens hebben kunnen worden over de verdeling van de nalatenschap. Het feit dat partijen in verschillende procedures verwikkeld zijn geraakt, bevestigt dit vermoeden. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat dit de notaris niet kan worden verweten. Het hof volgt de kamer derhalve in zijn oordeel dat klachtonderdeel 4.1.1. voor het overige ongegrond is.
6.2. Met betrekking tot het hiervoor onder 4.2. weergegeven klachtonderdeel is het hof van oordeel dat de stelling van klaagster dat de notaris zich gelden van de boedel zou hebben toegeëigend onder meer ter voldoening van zijn honorarium, tegenover de betwisting hiervan door de notaris, onvoldoende aannemelijk is gemaakt. In dit kader is van belang dat de notaris ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat zijn declaratie ad € 47.000,00 thans nog openstaat en uit de boedelgelden nog enkele betaling daarvan heeft plaatsgevonden. Ook dit klachtonderdeel heeft de kamer terecht ongegrond verklaard.
6.3. Nu het hof tot dezelfde beslissing komt als de kamer, zal de bestreden beslissing worden bevestigd.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.H.N. Stollenwerck en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 november 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH
neemt de volgende beslissing op de klacht van mevrouw [klaagster], hierna te noemen klaagster, tegen de heer [notaris], notaris te [plaats], hierna te noemen de notaris.