ECLI:NL:GHAMS:2013:4922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.128.999-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanpassing van een dakterras en de toepassing van artikel 5:50 lid 1 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 25 maart 2013, verplichtte [appellant] om de afscheiding van zijn dakterras op twee meter van de erfgrens met de garage van [geïntimeerden] te plaatsen. [appellant] is van mening dat deze verplichting niet correct is geïnterpreteerd en dat hij alleen de korte zijde van het dakterras hoeft aan te passen. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij [appellant] zijn grieven heeft gepresenteerd en de [geïntimeerden] hebben verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn hoger beroep.

De feiten zijn niet in geschil en zijn door de voorzieningenrechter in het vonnis opgesomd. [appellant] heeft een dakterras aangebracht op het dak van zijn garage, dat grenst aan het perceel van [geïntimeerden]. De lange zijde van het dakterras biedt uitzicht op het perceel van [geïntimeerden], wat volgens [geïntimeerden] in strijd is met artikel 5:50 lid 1 BW, dat verbiedt om vensters of andere openingen binnen twee meter van de grenslijn te hebben als deze uitzicht geven op het naburige erf.

Het hof heeft overwogen dat het dakterras van [appellant] onder de verbodsregel van artikel 5:50 lid 1 BW valt. Het hof concludeert dat er sprake is van uitzicht op het erf van [geïntimeerden] vanaf de lange zijde van het dakterras, en dat de voorzieningenrechter terecht de voorlopige voorziening heeft getroffen. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.128.999/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/536022 / KG ZA 13-197
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013 (bij vervroeging)
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat:
mr. J.W.C. Bruinste Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 april 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2013, in kort geding gewezen tussen Kars c.s als eiser en Kamsa als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover [appellant] daarin is veroordeeld de afscheiding van het terras te plaatsen op twee meter van de erfgrens met de garage van [geïntimeerden], met veroordeling van Kars – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van de procedure in hoger beroep.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het bestreden vonnis te bekrachtigen en [appellant] in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 5 november 2013 doen bepleiten, [appellant] door mr. M.J.V. van der List, advocaat te Amsterdam aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd en [geïntimeerden] door hun procesadvocaat. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak in hoger beroep nog om het volgende.
  • i) [appellant] en [geïntimeerden] zijn buren en wonen aan het adres [adres 1].
  • ii) [appellant] heeft een dakterras aangebracht op het dak van de garage van het bedrijfspand dat naast zijn woning is gelegen. [appellant] heeft vanaf de eerste etage van zijn woning toegang tot het dakterras. Het dakterras heeft een rechthoekige vorm en grenst aan twee zijden aan het perceel van [geïntimeerden] De lange (noordelijke) zijde van het dakterras grenst aan het deel van het perceel van [geïntimeerden] waar zich de garage en oprit van [geïntimeerden] bevinden. De korte (oostelijke) zijde van het dakterras grenst aan het deel van het perceel van [geïntimeerden] waar zich de tuin van [geïntimeerden] bevindt.
  • iii) Bij brief van 15 mei 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerden] [appellant] gesommeerd – voor zover hier van belang – het dakterras te verwijderen. Bij brief van 15 juni 2012 heeft [appellant] meegedeeld dat hij aan die sommatie geen gehoor zal geven.
3.2.
[appellant] heeft gevorderd – voor zover hier van belang – dat [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt bevolen om het dakterras te verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld het dakterras aan te passen op de wijze zoals omschreven in de rechtsoverwegingen 4.8. en 4.9. van het vonnis. Rechtsoverweging 4.8. houdt in dat [appellant] het dakterras dient aan te passen in die zin dat de afscheiding van het terras op twee meter van de erfgrens van [geïntimeerden] staat en in rechtsoverweging 4.9. is overwogen dat [appellant] gehouden is het dakterras aan te passen, zodat deze zich niet meer binnen de twee metergrens van de erfafscheiding van [geïntimeerden] bevindt.
3.3.
[appellant] heeft in de memorie van grieven naar voren gebracht dat hij van mening is dat (het dictum van) het bestreden vonnis hem alleen verplicht om de korte (oostelijke) kant van het dakterras aan te passen. Om te vermijden dat hij dwangsommen verbeurt in het geval die interpretatie van het vonnis onjuist zou blijken te zijn, heeft [appellant] na het vonnis desalniettemin zowel de lange als de korte kant van het dakterras aangepast en het dakterras aan beide zijden op twee meter van de erfgrens gebracht.
3.4.
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het hoger beroep. Volgens hun beoogt [appellant] door middel van het hoger beroep uitsluitend duidelijkheid te verkrijgen over de uitleg van het in eerste aanleg gewezen vonnis. Daar is het hoger beroep niet voor bedoeld, aldus [geïntimeerden]
3.5.
Het betoog van [geïntimeerden] snijdt geen hout. [appellant] is primair van mening dat het bestreden vonnis hem niet verplicht tot aanpassing van de lange zijde van het dakterras. Op een executiegeschil heeft hij het echter niet aan laten komen. Ter vermijding van het verbeuren van dwangsommen heeft hij zowel de lange als de korte zijde van het dakterras aangepast. Een en ander heeft niet tot gevolg dat [appellant] in hoger beroep niet aan de orde kan stellen dat hij niet gehouden is tot aanpassing van de lange zijde van het dakterras.
3.6.
De verplichting tot aanpassing van de lange zijde van het dakterras is naar de kern genomen waar het in dit geschil blijkens de grieven nog over gaat. [appellant] stelt dat het in artikel 5:50 lid 1 BW neergelegde verbod om vensters, andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben binnen twee meter van de grenslijn met het naburige erf uitsluitend geldt voor zover deze uitzicht geven op het naburige erf. Daarvan is bij de lange zijde van het dakterras volgens [appellant] geen sprake. Uitzicht vanaf die zijde van het dakterras op het dak van de garage van [geïntimeerden] is niet een beperking in de privacy van Kars. Uitzicht op de oprit van [geïntimeerden] is dat evenmin omdat iedereen, zelfs een willekeurige passant, uitzicht heeft op die oprit. De aanpassing van het dakterras die van hem gevergd kan worden dient dan ook te worden beperkt tot aanpassing van de korte zijde, aldus [appellant]
3.7.
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het dakterras van [appellant] onder de verbodsregel van artikel 5:50 lid 1 BW valt. Het is op grond van die bepaling dan ook niet toegestaan dat de afscheiding (aan de lange zijde en/of korte zijde van het dakterras) zich binnen twee meter van de grenslijn met het perceel van [geïntimeerden] bevindt voor zover het dakterras daardoor uitzicht op dit naburige erf geeft. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s blijkt dat er vanaf de lange zijde van het (oorspronkelijke) dakterras zicht is op een gedeelte van de tuin van [geïntimeerden], het platte dak van hun garage en hun oprit. Aldus is er sprake van zicht op het erf van [geïntimeerden] Dat [appellant] daardoor niet een dakterras kan realiseren van de door hem gewenste maximale omvang heeft, naar het voorlopig oordeel van het hof, niet tot gevolg dat [geïntimeerden] misbruik maken van hun bevoegdheid zich op artikel 5:50 lid 1 BW te beroepen. In hetgeen [appellant] verder naar voren heeft gebracht is evenmin aanknopingspunt te vinden voor dat oordeel. De voorzieningenrechter heeft dus terecht de in het geding zijnde voorlopige voorziening getroffen.
3.8.
Grieven 1 en 3 falen. Hetgeen in de grieven 2 en 4 naar voren is gebracht, kan niet leiden tot een andere beslissing dan in het bestreden vonnis is gegeven en behoeven geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 299,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, J. Blokland en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.