Uitspraak
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
mr. E.H. Hoeksmate Enschede.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief IIheeft betrekking op de vaststelling onder 1.2 en zal hierna worden behandeld. Voor het overige bestaat omtrent de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil, zodat ook het hof van die (overige) feiten zal uitgaan.
3.Beoordeling
grief IIbetwist Dexia dat de leaseovereenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [geïntimeerde sub 1] legden. Dexia betoogt dat de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.2 ten onrechte heeft vastgesteld dat het netto gezinsinkomen van [geïntimeerden] in het jaar 1998 € 16.243,97 bedroeg en dat [geïntimeerden] in 1998 (na aftrek van schulden) geen vermogen hadden. In eerste aanleg hebben [geïntimeerden], aldus Dexia, alleen een kopie van het aangifteformulier inkomstenbelasting uit 1998 in het geding gebracht, hetgeen niet voldoende is om die rechterlijke vaststelling te rechtvaardigen. Indien [geïntimeerden] in hoger beroep zouden betogen dat er sprake was van een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last, is het aan [geïntimeerden] om hun standpunt te staven door bijvoorbeeld een van de belastingdienst te verkrijgen ‘overzicht van biljetten van een proces’ in het geding te brengen of andere informatie waaruit de volledige inkomens- en vermogenspositie van [geïntimeerden] ten tijde van de totstandkoming van de leaseovereenkomsten genoegzaam blijkt, aldus nog steeds Dexia.