parketnummer: 23-002475-12
datum uitspraak: 15 februari 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-710184-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI [PI].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 december 2012, 22 januari 2013 en 1 februari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij
artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in de periode vanaf 1 maart 2002 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam opzettelijk de nader te noemen voorwerpen, althans een of meer voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) € 275.360,= ; en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) € 168.450,= ; en/of
- een geldbedrag van € 1.230,= ; en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) € 78.838,59 (althans enig geldbedrag); en/of
- het voortdurende recht van erfpacht van een appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de derde verdieping met entree op de vierde verdieping, plaatselijk bekend [adres 1]
voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen (dat voorwerp) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren (was) uit enig misdrijf;
Feit 2 primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 maart 2002 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam en/of Amersfoort en/of Naarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (onder meer) een of meerdere vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring(en), en/of salarisspecificatie(s), en/of een of meer andere schriftelijke bescheiden - zijnde een of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in strijd met de waarheid (onder meer)
- op de salarisspecificatie d.d. 26 maart 2002 vermeld dat hij, verdachte, in de periode maart 2002 een bruto maandsalaris ontving van 5.105,03 euro en/of een netto maandsalaris van 3.177,64 euro en/of
- in de werkgeversverklaring d.d. 27 maart 2002 vermeld dat hij, verdachte, vanaf 02 januari 2001 in loondienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] als bedrijfsleider en/of een bruto jaarsalaris ontving van 61.260,36 euro en/of een vakantietoeslag van 4.900,83 euro en/of
- in de werkgeversverklaring d.d. 15 november 2011 vermeld dat hij, verdachte, vanaf 01 oktober 2011 in loondienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 3] als projectleider en/of een bruto jaarsalaris ontving van 57.431,88 euro en/of een vakantietoeslag van 4.594,50 euro en/of
- op de salarisspecificatie(s) d.d. 31 oktober 2011 en/of 31 december 2011 vermeld dat hij, verdachte, in de maand(en) oktober 2011 en/of december 2011 een bruto maandsalaris ontving van 4.785,99 euro en/of 4.786,-- euro en/of een netto maandsalaris van 3.070,29 euro,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2 subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 maart 2002 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam en/of Amersfoort en/of Naarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meerdere vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring(en), en/of salarisspecificatie(s), en/of een of meer andere schriftelijke bescheiden, zijnde (telkens) een of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid, te weten (onder meer):
- op de salarisspecificatie d.d. 26 maart 2002 vermeld staat dat hij, verdachte, in de periode maart 2002 een bruto maandsalaris ontving van 5.105,03 euro en/of een netto maandsalaris van 3.177,64 euro, en/of
- in de werkgeversverklaring d.d. 27 maart 2002 vermeld staat dat hij, verdachte, vanaf 02 januari 2001 in loondienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] als bedrijfsleider en/of een bruto jaarsalaris ontving van 61.260,36 euro en/of een vakantietoeslag van 4.900,83 euro en/of
- in de werkgeversverklaring d.d. 15 november 2011 vermeld staat dat hij, verdachte, vanaf 01 oktober 2011 in loondienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 3] als projectleider en/of een bruto jaarsalaris ontving van 57.431,88 euro en/of een vakantietoeslag van 4.594,50 euro en/of
- op de salarisspecificatie(s) d.d. 31 oktober 2011 en/of 31 december 2011 vermeld staat dat hij, verdachte, in de maand(en) oktober 2011 en/of december 2011 een bruto maandsalaris ontving van 4.785,99 euro en/of 4.786 euro en/of een netto maandsalaris van 3.070,29 euro,
bestaande dat gebruik maken hierin (onder meer) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die werkgeversverklaring d.d. 27 maart 2002, en/of die salarisspecificatie d.d. 26 maart 2002, heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan de [hypotheekverstrekker] en/of [tussenpersoon] teneinde een hypothecaire geldlening te doen/laten verstrekken door die [hypotheekverstrekker] ter hoogte van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 289.353,00 euro, in elk geval enig geldbedrag, en/of opzettelijk (onder meer) die werkgeversverklaring d.d. 15 november 2011 en/of die salarisspecificatie(s) d.d. 31 oktober 2011 en/of 31 december 2011 voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die werkgeversverklaring(en), en/of die salarisspecificatie(s), en/of een of meer andere schriftelijke bescheiden bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst;
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 maart 2002 tot en met 17 november 2011, te Amsterdam en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (onder meer) de [hypotheekverstrekker] (middels [tussenpersoon]) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van in totaal (ongeveer) 289.353,00 euro, in elk geval van een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer) een valse en/of vervalste werkgeversverklaring en/of een valse en/of vervalste salarisspecificatie op naam van verdachte en/of een of meer andere schriftelijke bescheiden overlegd en/of doen overleggen aan de [hypotheekverstrekker] en/of [tussenpersoon], terwijl verdachte in werkelijkheid (onder meer) geen dienstverband had bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of niet werkzaam was als bedrijfsleider en/of geen maandsalaris van 5.105,03 euro bruto en/of jaarsalaris van 61.260,36 euro bruto ontving waardoor de [hypotheekverstrekker] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Nu in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde -kortweg- witwassen van de geldbedragen van € 78.838,59 onderscheidenlijk € 1.230,00.
Ten aanzien van het bedrag van € 78.838,59 overweegt het hof hiertoe als volgt. Door de politie is onderzoek gedaan naar de inkomsten en uitgaven van de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 november 2011. Uit een door de politie opgestelde vergelijking van deze inkomsten en uitgaven volgt dat de verdachte in voornoemde periode ruim € 84.000,00 meer heeft uitgeven dan hij aan door de politie getraceerde inkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag is, grotendeels en onder aftrek van een door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven inkomstenpost die niet is meegenomen in voorbedoelde vermogensvergelijking, aan de verdachte ten laste gelegd, als zijnde van misdrijf afkomstig. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het beschikbare bewijsmateriaal niet zonder meer dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Voorts is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de opgestelde vermogensvergelijking een negatief verschil kent (in die zin dat de verdachte meer heeft uitgegeven dan hij heeft ontvangen) de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is, niet kan dragen, ook niet voor zover voor de herkomst van dat bedrag door de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand volslagen onwaarschijnlijke verklaring is gegeven. Het resultaat van de vermogensvergelijking -bezien ook, in het licht van de overige stukken van het dossier- brengt naar ’s hofs oordeel nog niet met zich dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring voor dit bedrag is. Daartoe is het aanwezige bewijs (in onderhavige strafzaak) ontoereikend en ligt de verwarring met een ontnemingsprocedure op de loer, waarin het (slechts) gaat om aannemelijkheid en bij het vaststellen van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen acht hoeft te worden geslagen op de bewijsminima. Het hof acht dan ook niet bewezen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van dit bedrag van € 78.838,59.
Het geldbedrag van (totaal) € 1.230,00 is tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte in zijn jas aangetroffen, en bestond uit muntgeld en een aantal bankbiljetten van 100 euro, 50 euro, 20 euro en 10 euro (dossierpagina 2-137). Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat dit geldbedrag van hem is. De hoogte van het bedrag, noch overige uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van (kortweg) het witwassen van dit bedrag.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode vanaf 1 maart 2002 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam opzettelijk
- een geldbedrag van € 275.360,00 en
- een geldbedrag van (ongeveer) € 168.450,00 en
- het voortdurende recht van erfpacht van een appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de derde verdieping met entree op de vierde verdieping, plaatselijk bekend [adres 1]
voorhanden heeft gehad en heeft verworven terwijl hij wist dat die voorwerpen –onmiddellijk of middellijk– afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2 primair
hij in de periode vanaf 1 maart 2002 tot en met 17 november 2011 in Nederland, werkgeversverklaringen en salarisspecificaties -zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid
- op de salarisspecificatie d.d. 26 maart 2002 vermeld dat hij, verdachte, in maart 2002 een bruto maandsalaris ontving van 5.105,03 euro en een netto maandsalaris van 3.177,64 euro en
- in de werkgeversverklaring d.d. 27 maart 2002 vermeld dat hij, verdachte, vanaf 2 januari 2001 in loondienst was en werkzaam was bij [bedrijf 1] als bedrijfsleider en een bruto jaarsalaris ontving van 61.260,36 euro en een vakantietoeslag van 4.900,83 euro en
- in de werkgeversverklaring d.d. 15 november 2011 vermeld dat hij, verdachte, vanaf 1 oktober 2011 in loondienst was en werkzaam was bij [bedrijf 3] als projectleider en een bruto jaarsalaris ontving van 57.431,88 euro en een vakantietoeslag van 4.594,50 euro en
- op de salarisspecificaties d.d. 31 oktober 2011 en 31 december 2011 vermeld dat hij, verdachte, in de maanden oktober 2011 en december 2011 een bruto maandsalaris ontving van 4.785,99 euro en 4.786,00 euro en een netto maandsalaris van 3.070,29 euro,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Feit 3
hij in de periode vanaf 1 maart 2002 tot en met 26 juli 2002, te Amsterdam, en/of Amersfoort met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep de [hypotheekverstrekker] (middels [tussenpersoon]) heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van in totaal 289.353,00 euro, hebbende verdachte met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk listiglijk en bedrieglijk een valse werkgeversverklaring en een valse salarisspecificatie op naam van verdachte overgelegd of doen overleggen aan de [hypotheekverstrekker], terwijl verdachte in werkelijkheid geen dienstverband had bij [bedrijf 1] en niet werkzaam was als bedrijfsleider en geen maandsalaris van 5.105,03 euro bruto en jaarsalaris van 61.260,36 euro bruto ontving, waardoor de [hypotheekverstrekker] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging en bespreking van de gevoerde verweren (feit 1)
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangaande de ten laste gelegde geldbedragen van € 275.360,00 onderscheidenlijk € 168.450,00 op het standpunt gesteld dat (samengevat) de omstandigheden waaronder de verdachte deze geldbedragen onder zich heeft gehad wijzen op een criminele herkomst, en dat nu door de verdachte geen verifieerbare en op voorhand niet volslagen onwaarschijnlijke verklaring is gegeven, geconcludeerd kan worden dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van deze geldbedragen het volgende aangevoerd. De verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van deze gelden. Verzoeken van de verdediging hieromtrent getuigen te horen zijn afgewezen, en ook is in eerste aanleg geweigerd om stukken aangaande ondermeer het confectiecentrum waar de verdachte de gelden naartoe bracht, aan het dossier toe te voegen. De verdachte is zodoende niet de mogelijkheid geboden om zijn aannemelijke verklaring te onderbouwen. Reeds om die reden dient volgens de raadsman ten aanzien van de geldbedragen van € 275.360,00 en € 168.450,00 vrijspraak te volgen. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte wist noch redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
Voorts heeft de raadsman met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2013 (LJN: BX4449) verzocht de verdachte vrij te spreken van het witwassen van voornoemd geldbedrag van
€ 275.360,00 en (kortweg) het recht van erfpacht op de woning aan de [adres1] te Amsterdam, nu de verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gekregen door een door hemzelf begaan misdrijf en ten aanzien van deze voorwerpen geen sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben hiervan.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof maakt uit de bewijsmiddelen het volgende op. Op 15 november 2011 om 14.37 uur, is door de gebruiker van het telefoonnummer [06-nummer 1], die door de politie ‘NN [B]’ wordt genoemd (verder: [B]), een sms-bericht gestuurd naar een Engels telefoonnummer eindigend op -8023, inhoudende “Talking p15244044454 tel/[06-nummer 2]”. Uit telefoonverkeer tussen de gebruiker van het telefoonnummer [06-nummer 2] (nadien blijkt, en verder te noemen: de verdachte) en de gebruiker van het nummer [06-nummer 3] op 15 en 16 november 2011, blijkt dat zij afspreken elkaar op 16 november 2011 te ontmoeten, en uit een gesprek op 16 november 2011 om 11.44 uur, blijkt dat de verdachte en de andere persoon elkaar (kennelijk op de afgesproken locatie) zien. Kort daarop, om 12.04 uur, voert [B] een telefoongesprek met de gebruiker van het Engelse telefoonnummer eindigend op -0319, waarin [B] zegt “Ik weet dat mijn maat net bij hem was” en waarin beide personen blijk geven te begrijpen dat ‘het 168 450 is’. In de woning van de verdachte ([adres 1]) is een papiertje aangetroffen met daarop handgeschreven ‘168450; P1544044454; [06-nummer 2].
Dezelfde dag, 16 november 2011, om 18.09 uur, vindt een gesprek plaats tussen [B] en de gebruiker van het Engelse telefoonnummer -0319, waarin de laatstgenoemde aan [B] vraagt hem een ‘token’ te sturen. [B] antwoordt “oke, voor morgen toch?”, waarop de ander antwoordt dat hij denkt dat het morgen is, maar dat ‘hij’ (kennelijk een derde) ‘het’ vandaag misschien nog doet, en dat hij hem heeft gezegd dat hij (kennelijk deze derde) ‘het’ vandaag moest doen. Om 18.19 uur stuurt [B] een sms-bericht naar het telefoonnummer eindigend op -0319, inhoudende “[06-nummer 2] cod is u35735919935”. Uit telefoonverkeer tussen de verdachte, wederom als gebruiker van het telefoonnummer [06-nummer 2], en de gebruiker van het nummer [06-nummer 4] op 17 november 2011 blijkt dat zij afspreken elkaar te ontmoeten op de [straat 1]. Uit politie-observaties blijkt dat op dezelfde dag, op de [straat 1], om ongeveer 11.11 uur een persoon die komt aanrijden op een scooter met een Albert Heijn-tas, kort plaatsneemt in een Volvo met kenteken [kenteken 1], en vervolgens op de scooter wegrijdt zonder Albert Heijn-tas. Nadat ook de Volvo is weggereden, wordt deze door de politie tot stoppen gemaand. De verdachte blijkt de bestuurder van de auto en in de auto wordt een Albert Heijn-tas aangetroffen. In deze tas wordt, verpakt in krantenpapier, een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 275.360,00, bestaande uit 200 biljetten van € 200, 350 biljetten van € 100, 3.904 biljetten van € 50, en 258 biljetten van € 20. Om 11.42 uur vindt een telefoongesprek plaats tussen [B] en de gebruiker van het Engelse telefoonnummer -0319, waarin de laatst genoemde tegen [B] zegt: “jouw man heeft mijn man ontmoet”.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het telefoonnummer eindigend op [06-nummer 2], zijn telefoonnummer is. Voorts maakt het hof uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op dat hij, de verdachte, op twee achtereenvolgende dagen geldbedragen zou afleveren, dat de persoon die de eerste dag het geldbedrag van de verdachte aannam tegen de verdachte heeft gezegd dat het een bedrag van € 168.000,00 betrof, en dat de verdachte de tweede dag is aangehouden met het bedrag van € 275.360,00, alvorens hij dit kon afleveren.
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte op 16 respectievelijk 17 november 2011 de geldbedragen van € 168.450,00 respectievelijk € 275.360,00 heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Voorts acht het hof op grond van de hiervoor geduide gang van zaken het ernstige vermoeden dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- van misdrijf afkomstig zijn, gerechtvaardigd. Hierbij heeft het hof in ogenschouw genomen:
- dat het zeer grote contante geldbedragen betreffen waarvan het niet -op reguliere wijze- beveiligde vervoer over straat, mede gelet op het risico van diefstal of verlies, als ongebruikelijk in het reguliere handelsverkeer moet worden aangemerkt;
- dat, zoals ten aanzien van het bedrag van € 275.360,00 kan worden vastgesteld, de overdracht van dit grote contante geldbedrag -bestaande uit in totaal 4.712 biljetten- plaatsvond onder omstandigheden die als zeer ongebruikelijk in het reguliere handelsverkeer moeten worden aangemerkt. Immers vond de overdracht van het geld plaats in een auto aan de openbare weg, waarbij dit bedrag in een plastic tas zat;
- dat de levering van het geld aan/door de verdachte kennelijk op aansturen van een derde persoon, door de politie [B] genoemd, en één of meer andere personen met een Engels telefoonnummer, geschiedde, die zowel voorafgaand aan, als na afloop van de geldleveringen daaromtrent onderling contact hadden, en dat de verdachte bij dit alles als geldkoerier kan worden aangemerkt;
- dat bij de levering van de geldbedragen kennelijk gebruik wordt gemaakt van een code (ofwel: ‘token’) die bij zowel deze aansturende personen, alsook bij, blijkens het in de woning van de verdachte aangetroffen papiertje, de verdachte als geldkoerier bekend was;
- dat uit de stukken van het dossier geen begin van een legitieme herkomst van de geldbedragen blijkt, terwijl, ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 275.360,00, gelet op de hoogte van dit bedrag verwacht kan worden dat een legitieme eigenaar zich bekend zou maken ter verkrijging van het hem toebehorende bedrag.
Gelet op dit ernstige vermoeden, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft omtrent de herkomst van het geld, die niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk is aan te merken. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard (samengevat) dat een week voor zijn aanhouding, een oude vriend genaamd [betrokkene 1] hem gevraagd heeft geld te brengen naar zijn, [betrokkene 1], zaak in een confectiecentrum, naar aanleiding waarvan hij, verdachte, de geldbedragen van € 168.450,00 en € 275.360,00 heeft verkregen en vervoerd. Voorts houdt die verklaring van de verdachte in dat [betrokkene 1] tegen de verdachte heeft gezegd dat het geld van [betrokkene 1] was en dat het geld bedoeld was om kledingaankopen mee te betalen. Ook houdt die verklaring in dat de verdachte geen verdere personalia van [betrokkene 1] heeft. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte blijk gegeven bij deze verklaring te persisteren en heeft hij voorts verklaard dat hij [betrokkene 1] tot op heden niet heeft kunnen traceren.
Naar het oordeel van het hof betreft dit niet een concrete en min of meer verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van de geldbedragen. Bovendien heeft de verdachte, hoewel hij daar ter terechtzitting in eerste aanleg naar is gevraagd, geen verklaring gegeven voor de belastende omstandigheid dat in zijn woning is aangetroffen het papiertje met daarop een getal dat overeenkomt met het door hem vervoerde bedrag van
€ 168.450,00, en voorts met zijn telefoonnummer en een code, welke twee gegevens eveneens zijn vermeld in een sms-bericht van de aansturende persoon ‘[B]’. Het hof zal de verklaring van de verdachte dan ook terzijde schuiven, nu ieder begin van aannemelijkheid ontbreekt. Voorts is het hof van oordeel, gelet op het ontbreken van een (concrete en min of meer verifieerbare) verklaring voor een legale herkomst van de geldbedragen, en op het vorenbedoelde ernstige vermoeden dat en de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van € 168.450,00 en € 275.360,00 van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu de verdachte niet de mogelijkheid is geboden zijn verklaring voor de herkomst te onderbouwen, overweegt en beslist het hof als volgt. Bij de beoordeling van de getuigenverzoeken van de verdediging is door het hof betrokken dat deze getuigen niet rechtstreeks betrokken zijn geweest bij de levering van de geldbedragen aan de verdachte, terwijl de verdediging de verzoeken heeft gemotiveerd door te stellen dat zij de getuigen wenst te horen omtrent de bestemming van de gelden. Aldus is de verdediging in hoger beroep niet beperkt in de mogelijkheid een verklaring aangaande de herkomst van de gelden te onderbouwen, zodat het verweer reeds om die reden niet opgaat. Voor zover in eerste aanleg verzoeken van de verdediging om stukken aan het dossier toe te voegen niet zijn gehonoreerd, heeft de verdediging die verzoeken in hoger beroep niet herhaald, zodat naar ’s hofs oordeel de verdachte in zoverre niet is beperkt in zijn mogelijkheid zijn verklaring te onderbouwen.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde geldbedrag van
€ 275.360,00, respectievelijk het recht van erfpacht op de woning aan de [adres1] te Amsterdam voorhanden heeft gekregen door een hemzelf begaan misdrijf, terwijl niet sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben hiervan -hetgeen niet tot vrijspraak kan leiden-, zal het hof hierna bespreken in het kader van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2013 (LJN: BX4449) en aangevoerd dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde geldbedrag van € 275.360,00 respectievelijk het recht van erfpacht op de woning aan de [adres1] te Amsterdam voorhanden heeft gekregen door een door hemzelf begaan misdrijf, te weten overtreding van de Wet inzake de geldtransactiekantoren respectievelijk valsheid in geschrift en oplichting. Voorts is volgens de raadsman ten aanzien van deze voorwerpen geen sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben hiervan.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangaande het door de raadsman aangevoerde op het volgende standpunt gesteld. Ten aanzien van het geldbedrag van € 275.360,00 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte dit niet alleen voorhanden heeft gehad, maar er ook gebruik van heeft gemaakt, zodat het verweer reeds om die reden niet opgaat. Voorts is er naar de mening van de advocaat-generaal ten aanzien van dit bedrag geen koppeling met een door de verdachte begaan misdrijf. Met betrekking tot het ‘recht van voortdurend erfpacht’ heeft de advocaat-generaal ondermeer gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440), en zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde ook met betrekking tot dit recht als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Aangaande het geldbedrag van € 275.360,00 overweegt en beslist het hof dat niet is gebleken dat de gelden afkomstig zijn van het door de verdachte overtreden van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, noch van een ander door de verdachte zelf begaan misdrijf, zodat het door de raadsman aangevoerde niet kan leiden tot het oordeel dat het bewezenverklaarde ten aanzien van dit geldbedrag niet strafbaar zou zijn.
Ten aanzien van het voortdurend recht van erfpacht van een appartementsrecht op de woning aan de [adres1] te Amsterdam overweegt en beslist het hof als volgt. De verdachte heeft middels de door hem begane, onder feit 3 ten laste gelegde, oplichting een hypothecaire geldlening verkregen. Uit de stukken van het dossier kan worden opgemaakt dat deze lening werd afgegeven, en door de verdachte ook is aangewend, ter aankoop van voornoemd recht van erfpacht op, kort gezegd voornoemde woning. De verdachte heeft door daarmee dit recht te kopen, het geldbedrag waaruit de lening bestond overgedragen. Het recht van erfpacht op de woning is door deze koop afkomstig van het door de verdachte begane witwassen van vorenbedoeld geldbedrag. Nu naar het oordeel van het hof uit het dossier noch uit het terechtzitting verhandelde (voldoende) blijkt dat de verdachte ten aanzien van deze woning handelingen heeft verricht die meer omvatten dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van deze criminele herkomst gericht karakter hebben, is naar het oordeel van het hof geen sprake van het door de verdachte witwassen van het recht van erfpacht op de woning. De verdachte zal in zoverre worden ontslagen van rechtsvervolging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het overigens onder feiten 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit in zoverre strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, en de proeftijd op 2 jaren vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank de personenauto van de verdachte en de geldbedragen van € 1.230,00 en € 275.350,00 verbeurdverklaard, en ten aanzien van overige in beslag genomen goederen de teruggave aan de verdachte gelast.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd, van de in beslag genomen geldbedragen en het voortdurend recht van erfpacht op (zo begrijpt het hof) het appartementsrecht op de woning aan de [adres 1] te Amsterdam.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte wordt veroordeeld voor het opzettelijk verwerven en voorhanden hebben van twee grote contante geldbedragen die uit misdrijf afkomstig zijn. Het in omloop brengen en houden van dergelijke geldbedragen is een ernstig feit. Niet alleen worden geldstromen op deze wijze aan het oog van controlerende overheidsinstanties onttrokken, maar ook hebben dergelijke geldbedragen een sterk corrumperende werking en werken zij ander misdadig handelen in de hand. Daarnaast heeft de verdachte twee werkgeversverklaringen en drie salarisspecificaties valselijk opgemaakt. De werkgeversverklaring en salarisspecificatie uit 2002 heeft de verdachte vervolgens gebruikt ter onderbouwing van zijn hypotheekaanvraag, waardoor de hypotheekverstrekker onder valse voorwendselen is bewogen tot het aan de verdachte afgeven van een hypotheek. Dit handelen is ondermeer strafwaardig nu in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de juistheid van dergelijke stukken. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2013 is de verdachte eerder veroordeeld, ondermeer voor overtreding van de Opiumwet. Voorts heeft het hof acht geslagen op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Het onder feit 1 bewezenverklaarde is met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 275.360,00 begaan. Blijkens de verklaring van de verdachte behoort dit geld hem niet toe. Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie geld wel toebehoort. Het geldbedrag zal door het hof verbeurd worden verklaard.
Ten aanzien van de door de advocaat-generaal gevorderde verbeurdverklaring van (kortweg) het recht van erfpacht overweegt en beslist het hof als volgt. Het recht, dat de verdachte toebehoort, is verkregen uit de baten van het onder 3 bewezen verklaarde oplichting van de hypotheekverstrekker, te weten uit aanwending van de hypothecaire geldlening. In tegenstelling tot de huidige wetsbepaling, kende artikel 33a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zoals dat gold ten tijde van de bewezen verklaarde pleegperiode niet de mogelijkheid de uit baten van het strafbare feit verkregen voorwerpen verbeurd te verklaren. De overige in het toenmalige artikel 33a WvSr genoemde mogelijkheden tot verbeurdverklaring bieden naar ’s hofs oordeel in casu geen grondslag tot verbeurdverklaring van het recht van erfpacht. Reeds om deze reden komt hof niet tot verbeurdverklaring van dit recht.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, waartegen de advocaat-generaal zich heeft verzet.
Het hof komt tot afwijzing van het verzoek nu de gronden en ernstige bezwaren nog immer aanwezig zijn en zich -gelet op na te noemen beslissing- de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet voordoet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar, voor zover het betreft het verwerven en voorhanden hebben van het van misdrijf afkomstige voortdurende recht van erfpacht van een appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de derde verdieping met entree op de vierde verdieping, plaatselijk bekend [adres1] Amsterdam, en ontslaat de verdachte in zoverre van rechtsvervolging.
Verklaart het overigens onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 16. Geld € 275.360,00 (4179263)
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1. Personenauto [kenteken] (4181602);
- 2. Televisie Kleur B&O beovision 4-50;
- 3. Compactdiscwisselaar B&O beosound beosound 9000;
- 4. B&O frontpaneel beo 5 dockingst.;
- 5. B&O processor AV processor beo system 2;
- 6. Televisie Kleur B&O beovision beovision 4-42;
- 7. Compactdiscspeler B&O beogram CD 4500;
- 8. Televisie Kleur B&O;
- 9. 3 STK luidspreker B&O luidspreker beolab 8000;
- 10. Luidspreker B&O luidspreker;
- 11. 2 STK Luidspreker B&O luidspreker Beolab 6000;
- 12. Luidspreker B&O beolab 3500;
- 13. Onroerende registergoederen. Het voortdurend recht van erfpacht van een appartementsrecht, rechtgevende op het uisluitend gebruik van de woning op de derde verdieping met entree op de vierde verdieping, plaatselijk bekend, [adres1] Amsterdam, kadastrale gemeente Sloten (NH), [kadaster]
- 14. Onroerende registergoederen. Het voortdurend recht van erfpacht van een appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de parkeerplaats gelegen nabij [adres 1]Amsterdam, kadastrale gemeente Sloten (NH), [kadaster];
- 15. Geld € 1.230,00 (4179219).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. Nuis, mr. Paridaens-van der Stoel en mr. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2013.