ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6137

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-001339-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van bijstandsfraude met betrekking tot vermogensgrens Wet Werk en Bijstand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij hem ten laste was gelegd dat hij opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens over zijn vermogen te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. Dit zou hebben plaatsgevonden in de periode van 11 juli 2006 tot en met 31 maart 2010. De tenlastelegging stelde dat de verdachte en zijn mededader, zijn echtgenote, wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat hun vermogen boven de vermogensgrens van de Wet Werk en Bijstand lag, maar dit niet hadden gemeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 maart 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een werkstraf van 150 uren had geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig of onbegrijpelijk was, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk wist dat zijn vermogen boven de vermogensgrens lag. Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de verdachte onroerende goederen in Turkije niet had opgegeven, er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van het feit dat zijn totale vermogen boven de grens uitkwam.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het arrest mede ondertekend, met uitzondering van mr. Cleiren, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001339-12
datum uitspraak: 28 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-690041-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode vanaf 11 juli 2006 tot en met 31 maart 2010, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, in elk geval alleen, in strijd met een hem en zijn mededader, te weten [mededader], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en/of zijn mededader beschikte(n) en/of had(den) beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder c van de Wet werk en bijstand), zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij en zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Aan de verdachte is op grond van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd dat hij (tezamen en in vereniging met een ander, te weten zijn echtgenote, de medeverdachte [medeverdachte]) niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, nu hij in strijd met een wettelijke verplichting opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang zouden kunnen zijn voor de hoogte/duur van zijn bijstandsuitkering. Dit is feitelijk uitgewerkt in het verwijt, dat de verdachte niet heeft medegedeeld dat hij en/of zijn mededader beschikt over "een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3, onder c, van de Wet werk en bijstand)".
Deze tenlastelegging lijkt te impliceren dat de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor aanvragers of genieters van een bijstandsuitkering de verplichting meebrengt om uit te rekenen of hun vermogen uitkomt boven de in artikel 34 lid 3, aanhef en onder c,WWB bedoelde vermogensgrens. De WWB houdt een dergelijke verplichting echter niet in. Veeleer is het systeem van de wet dat de aanvrager alle feitelijke informatie over zijn of haar vermogen mededeelt, en dat de Dienst Werk en Inkomen aan de hand daarvan de evenbedoelde berekening maakt. Voor zover de tenlastelegging op het bestaan van een zodanige verplichting zou zijn gebaseerd is deze dus innerlijk tegenstrijdig en/of onbegrijpelijk.
Tot nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens innerlijke tegenstrijdigheid of onbegrijpelijkheid van de tenlastelegging behoeft het voorgaande echter niet te leiden, want de tenlastelegging kan ook zo worden begrepen - en is klaarblijkelijk zo bedoeld - dat de verdachte wordt verweten dat zij op andere wijze dan door een - niet van haar te verlangen - eigen berekening ervan op de hoogte was dat het vermogen van haar en/of haar echtgenoot boven de bedoelde grens uitkomt. Aldus gelezen is de tenlastelegging begrijpelijk en de inleidende dagvaarding geldig.
Vrijspraak
Niet bewezen is wat de verdachte ten laste is gelegd. In het bijzonder is niet bewezen dat de verdachte wist dat het vermogen van zijn en zijn echtgenoot uitkomt (of uitkwam) boven de in artikel 34 lid 3 aanhef en onder c WWB bedoelde vermogensgrens. Weliswaar hebben de verdachten onroerende goederen in Turkije niet aan de Dienst Werk en Inkomen opgegeven - en, indien tenlastegelegd, had in zoverre in beginsel een bewezenverklaring kunnen volgen -, maar dat zij op een of andere wijze er kennis van hebben gedragen dat hun vermogen als geheel, en berekend volgens de in de WWB opgenomen systematiek, boven de in artikel 34 lid 3 aanhef en onder c WWB bedoelde grens uitkwam, is niet komen vast te staan.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. A. Wilkens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2013.
Mr Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.