ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7383
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- G.J. Visser
- J.H. Huijzer
- N. van Lingen
- Rechtspraak.nl
Verzet van hypotheekhouder tegen executie van appartementsrecht
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vereniging van eigenaren (appellante) en een hypotheekhouder (geïntimeerde) over de executie van een appartementsrecht. De hypotheekhouder heeft zich verzet tegen de executie van het onroerend goed, maar het hof oordeelt dat hij als derde moet worden beschouwd en dat hij zowel de executant als de geëxecuteerde moet dagvaarden, zoals bepaald in artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De hypotheekhouder heeft verzuimd om de geëxecuteerde in eerste aanleg te dagvaarden, maar het hof staat toe dat dit alsnog in hoger beroep gebeurt. Het hof concludeert dat er geen misbruik van executiebevoegdheid is door de vereniging van eigenaren, ondanks dat de vordering relatief klein is. Het verzet van de hypotheekhouder tegen de executie wordt afgewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de hypotheekhouder heeft op 6 juni 2003 een geldlening verstrekt voor de aankoop van een appartementsrecht, waarvoor een hypotheek is verleend. De eigenaar van het appartementsrecht heeft zijn bijdragen aan de vereniging van eigenaren niet betaald, wat heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter. De deurwaarder heeft beslag gelegd op het appartementsrecht, maar de hypotheekhouder heeft aangegeven de executie niet over te nemen. Het hof herhaalt dat er slechts grond is voor een bevel tot staking van de executie indien de executie vexatoir is of de executant misbruik maakt van zijn recht tot executie. Het hof oordeelt dat de executie niet vexatoir is en dat er geen sprake is van misbruik van recht.
Het hof overweegt verder dat de belangen van de vereniging van eigenaren bij de executie niet opwegen tegen de belangen van de hypotheekhouder bij het niet doorgaan van de executie. De hypotheekhouder heeft niet aangetoond dat de executie leidt tot een onredelijke schade voor hem. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de hypotheekhouder af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.