ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.031.947/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de rechtsgeldigheid van de overeenkomst tussen een consument en Dexia

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van [ Appellant ] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, inzake een effectenleaseovereenkomst met Dexia. [ Appellant ] heeft in 1998 een overeenkomst gesloten met een rechtsvoorgangster van Dexia en heeft in juni 2003 een aanmeldingsformulier ondertekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze ondertekening rechtsgeldig was, gezien de omstandigheden waaronder deze plaatsvond.

De kantonrechter had in het bestreden vonnis geoordeeld dat [ Appellant ] gebonden was aan de overeenkomst en had zijn vorderingen afgewezen, terwijl die van Dexia werden toegewezen. [ Appellant ] komt in hoger beroep met één grief en stelt dat hij de ondertekening van het aanmeldingsformulier deed in de veronderstelling dat dit enkel diende om nadere informatie te verkrijgen over de financiële gevolgen van de overeenkomst.

Het hof oordeelt dat Dexia niet betwist dat er telefoongesprekken met klanten worden opgenomen en dat log-gegevens worden bijgehouden. Het hof heeft Dexia opgedragen om een printscreen van de telefoongesprekken met [ Appellant ] in de relevante periode te overleggen, samen met een samenvatting van de inhoud van deze gesprekken. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 2 juli 2013 voor verdere behandeling.

De uitspraak van het hof zal uiteindelijk bepalen of de ondertekening van het aanmeldingsformulier door [ Appellant ] en zijn echtgenote als een bindende overeenkomst kan worden beschouwd, of dat er sprake is van een misverstand dat de rechtsgeldigheid van de overeenkomst in twijfel trekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.031.947/02
rolnummer rechtbank: 817116 DX EXPL 06-3477
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
inzake
[ APPELLANT ],
wonend te [ plaatsnaam ],
appellant,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ Appellant ] en Dexia genoemd.
[ Appellant ] is bij dagvaarding van 13 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 september 2008, onder bovenvermeld rolnummer gewezen tussen [ Appellant ] als eiser, tevens verweerder in (voorwaardelijke) reconventie en Dexia als gedaagde, tevens eiseres in (voorwaardelijke) reconventie.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens conclusie van eis in het incident; met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Vervolgens is arrest gevraagd in de hoofdzaak.
[ Appellant ] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, de door hem in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen en die van Dexia zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1. [ Appellant ] heeft in 1998 met een rechtsvoorgangster van Dexia een zogenoemde aandelenleaseovereenkomst gesloten. [ Appellant ] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gehuwd.
Op 5 juni 2003 hebben [ Appellant ] en zijn echtgenote een “Aanmeldingsformulier Dexia-Aanbod” (hierna: het aanmeldingsformulier) ondertekend.
Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of door deze ondertekening tussen partijen op rechtsgeldige wijze een “Overeenkomst Dexia Aanbod” (hierna: de overeenkomst) tot stand is gekomen dan wel [ Appellant ] en zijn echtgenote het aanmeldingsformulier hebben ondertekend en ingestuurd terwijl zij op grond van daartoe strekkende mededelingen van een medewerker van Dexia in de veronderstelling verkeerden dat die ondertekening en insturing er (louter) toe zou leiden dat zij door hen gewenste nadere inlichtingen omtrent de financiële gevolgen van het sluiten van de overeenkomst zouden verkrijgen, waarna zij alsnog zouden kunnen besluiten om al dan niet tot die sluiting over te gaan.
3.2. De kantonrechter heeft tot gebondenheid van [ Appellant ] aan de overeenkomst geconcludeerd en op die grond de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen en die van Dexia toegewezen. [ Appellant ] komt hiertegen in hoger beroep met één grief op.
3.3. [ Appellant ] heeft aan zijn vordering (in conventie) en verweer (in reconventie) ten grondslag gelegd dat hij na ontvangst begin juni 2003 van het aanmeldingsformulier en bijbehorende (omvangrijke) informatiepakket een medewerker van Dexia telefonisch heeft benaderd met de vraag wat de financiële consequenties van het sluiten van de overeenkomst voor hem en zijn echtgenote zouden zijn en dat hem toen is medegedeeld dat hij de door hem verlangde informatie zou kunnen verkrijgen door het aanmeldingsformulier ondertekend aan Dexia te retourneren. Dexia heeft dit een en ander weersproken.
3.4. Dat [ Appellant ], zoals hij stelt, alvorens tot ondertekening van het aanmeldingsformulier over te gaan telefonisch contact heeft gezocht met Dexia om nadere informatie te verkrijgen omtrent de financiële consequenties van het ingaan op het aanbod van Dexia in zijn geval, is mede gelet op de omvang van het informatiepakket (door Dexia overgelegd als producties 14 en 15 bij memorie van antwoord) en de relatieve complexiteit van de materie niet onaannemelijk.
Het hof betrekt in zijn overwegingen dat indien tijdens een door [ Appellant ] met een medewerker van Dexia gevoerd gesprek door deze laatste inderdaad mededelingen van de door [ Appellant ] gestelde strekking zijn gedaan, de ondertekening van het aanmeldingsformulier niet kan worden beschouwd als verklaring van de wil van [ Appellant ] (en diens echtgenote) om tot een finaal vergelijk met Dexia te komen en Dexia daarop ook niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen.
3.5. Door Dexia wordt niet betwist dat van telefoongesprekken met klanten opnames worden gemaakt en/of zogenoemde log-gegevens worden bijgehouden. Het als productie 16 bij memorie van antwoord overgelegde printscreen geeft een overzicht van schriftelijke contacten tussen [ Appellant ] en Dexia in de periode 11 maart 2003 tot en met 25 augustus 2003. Dexia schrijft in de memorie van antwoord onder 29 echter dat zij een printscreen overlegt van de telefoongesprekken. Teneinde zich een oordeel te kunnen vormen omtrent hetgeen hierboven onder 3.4 is uiteengezet verlangt het hof dat Dexia alsnog een printscreen verstrekt van de met [ Appellant ] gevoerde telefoongesprekken in de periode 11 maart 2003 tot en met 25 augustus 2003 met daarbij een korte samenvatting van de inhoud van de gesprekken, de zogenoemde log-gegevens. Het hof zal Dexia in de gelegenheid stellen een printscreen en de log-gegevens bij akte in het geding te brengen.
4. Beslissing
Het hof:
beveelt Dexia om een printscreen van door haar medewerkers in de periode 11 maart 2003 tot en met 25 augustus 2003 met [ Appellant ] gevoerde telefoongesprekken met daarbij de log-gegevens bij akte in het geding te brengen;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 2 juli 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en N. van Lingen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.