ECLI:NL:GHAMS:2014:1007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
23-000205-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijke aanrijding met auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 januari 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor het opzettelijk aanrijden van de auto van haar ex-vriend, die op dat moment door zijn nieuwe vriendin werd bestuurd. De verdachte had tijdens een ruzie met haar ex-vriend gedreigd zijn auto te beschadigen en vervolgens opzettelijk tegen de auto aangereden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de straf aangepast door een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de opzettelijke aanrijding. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij ook de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht genoemd en het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak

parketnummer: 23-000205-13
datum uitspraak: 7 maart 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-058070-12 tegen

[verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - , met inachtneming van onderstaande bewijsoverweging en met dien verstande dat het hof de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen zal aanvullen.

Bewijsmiddel

Een proces-verbaal [met nummer 2011173550-9] [van 7 juli 2011], in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] [doorgenummerde pagina 22].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juli 2011 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik heb alles gezien (het hof begrijpt: op 7 juli 2011 te Amsterdam). [verdachte 1] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte 1]) riep “jij gaat niet met jouw nieuwe vriendin op vakantie. Ik ga jouw auto kapot maken.” Ik zag toen dat ze tegen mijn broer zijn Audi aanreed.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ontkend dat zij opzettelijk met haar auto tegen de auto van[aangever 2] – waar op dat moment [aangever 1] in zat – is aangereden.
Bij de politie hebben aangeefster [aangever 1], aangever[aangever 2] en de getuigen[getuige 2] en [getuige 1] een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, die er in grote lijnen op neer komt dat de verdachte op 7 juli 2011 te Amsterdam tijdens een ruzie met haar ex-vriend[aangever 2] heeft gezegd dat ze diens auto (van het merk Audi) zou gaan rammen. Vervolgens is de verdachte om[aangever 2] heengereden, heeft zij gas gegeven en is expres tegen de Audi van [aangever 2] aangereden, waarin op dat moment[aangever 1] achter het stuur zat.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen betwist. Zij heeft kort gezegd verklaard dat zij na een ruzie met haar ex-vriend[aangever 2] in paniek is geraakt omdat zij werd omsingeld door zijn familie. Hierdoor voelde zij zich genoodzaakt snel weg te rijden en is zij tegen de auto van[aangever 2] met daarin[aangever 1] aangereden omdat deze haar vluchtweg blokkeerde.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende. Uit de verklaring van zowel aangever en aangeefster als de verdachte volgt dat[aangever 1], op het moment dat de verdachte met haar auto aan kwam rijden, met de Audi op de stoep van de Willem Baerdesenstraat voor de ingang van de parkeergarage stond. Voorts blijkt uit de situatieschets die de verdachte op de terechtzitting heeft overgelegd - in samenhang bezien met haar verklaring op de terechtzitting in hoger beroep - dat deze Audi aldus de rijbaan van de Willem Baerdesenstraat vrij liet. De verdachte kon de auto van [aangever 1] derhalve passeren zonder deze te raken..
Gelet op het voorgaande zal het hof de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde schuiven en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk met haar auto tegen de auto van[aangever 2] – die op dat moment door [aangever 1] werd bestuurd – is aangereden.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is tijdens een ruzie met haar ex-vriend[aangever 2] tegen zijn auto aangereden die op dat moment door zijn nieuwe vriendin [aangever 1] werd bestuurd.. Door aldus te handelen heeft de verdachte de auto van [aangever 2] beschadigd en [aangever 1] pijn toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Hoewel de door de politierechter opgelegde taakstraf op zich recht doet aan de ernst van het feit, ziet het hof toch aanleiding een gedeelte van die taakstraf – groot 20 uren – in voorwaardelijke vorm op te leggen met een proeftijd van jaren. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de gevolgen die het incident ook voor de verdachte heeft gehad. Daarnaast zal het voorwaardelijk gedeelte de verdachte hopelijk ervan weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2014.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]