In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 januari 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor het opzettelijk aanrijden van de auto van haar ex-vriend, die op dat moment door zijn nieuwe vriendin werd bestuurd. De verdachte had tijdens een ruzie met haar ex-vriend gedreigd zijn auto te beschadigen en vervolgens opzettelijk tegen de auto aangereden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de straf aangepast door een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de opzettelijke aanrijding. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij ook de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht genoemd en het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd.