Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] en2. [appellante sub 2],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in hoger beroep
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 48.987,51 openstaat.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. De kantonrechter heeft in dat oordeel betrokken dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] op 10 augustus 2004 een formulier hebben ondertekend teneinde in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule die verband houdt met het Dexia Aanbod.
Hun vordering is dan ook afgewezen, die van Dexia is toegewezen.
hebben voor het eerst in hun akte van 18 juni 2013 gesteld dat tijdig een rechtsgeldige opt-outverklaring is ingediend. Dexia had nog geen gelegenheid om op die stelling te reageren. Het hof zal Dexia die gelegenheid alsnog bieden en daartoe de zaak naar de rol verwijzen.
Wat betreft de betekenis van een eventuele opt-outverklaring overweegt het hof nog als volgt.
Daarmee is tussen partijen onzekerheid in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW blijven bestaan die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst.
Ingeval niet blijkt dat tijdig een rechtsgeldige opt-outverklaring is ingediend, zijn [appellanten] gebonden aan de WCAM/Duisenbergregeling. [appellanten] zijn in dat geval gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst.
Daarbij heeft voor het hof als uitgangspunt te gelden dat [appellante sub 2] niet gebonden is aan het Dexia Aanbod. De stellingen van Dexia bevatten ontoereikende grond voor het oordeel dat [appellant sub 1] door de aanvaarding van het Dexia Aanbod daaraan niet alleen zichzelf maar ook [appellante sub 2] heeft gebonden.
Anders dan [appellanten] en Dexia lijken te veronderstellen zal het hof zich in zijn verdere oordeelsvorming houden aan de lijnen die het heeft uitgezet in zijn arresten van, onder meer, 11 oktober 2011 (LJN BU6767) en 25 september 2012 (LJN BZ 1995).