ECLI:NL:GHAMS:2014:103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.097.499-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietigingsbevoegdheid in het kader van verjaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De appellanten hebben in de jaren 1997, 1999 en 2000 twaalf effectenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia, die inmiddels zijn geëindigd en restschulden hebben opgeleverd. Appellante sub 2 heeft geen schriftelijke toestemming gegeven voor deze overeenkomsten en heeft de nietigheid ervan ingeroepen. De centrale vraag in deze procedure is of de vernietigingsbevoegdheid van appellante sub 2 is verjaard volgens de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat appellante sub 2 al vóór 20 mei 2002 bekend moet zijn geweest met de effectenleaseovereenkomsten, waardoor de vordering tot vernietiging zou zijn verjaard. Appellanten hebben in hoger beroep bewijs aangeboden om dit tegenbewijs te leveren. Het hof heeft vastgesteld dat er onzekerheid bestaat over de vraag of appellante sub 2 het Dexia Aanbod heeft aanvaard, wat van invloed is op haar bevoegdheid om de overeenkomsten te vernietigen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte van Dexia, waarbij het hof de gelegenheid biedt om te reageren op de stelling van appellanten dat zij tijdig een opt-outverklaring hebben ingediend.

De beslissing van het hof houdt in dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid is over de opt-outverklaring en de vernietigingsbevoegdheid van appellante sub 2. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor 18 februari 2014, waarbij Dexia de gelegenheid krijgt om een akte in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.097.499/01
zaak- en rolnummer rechtbank : 778658 / DX EXPL 06-1229
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake
1.[appellant sub 1] en2. [appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Dexia genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 november 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 31 augustus 2011, onder bovenvermeld zaak-/ rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog voor recht zal verklaren dat de omstreden effectenleaseovereenkomsten zijn vernietigd alsmede Dexia zal veroordelen om aan hen terug te betalen al hetgeen onder deze overeenkomsten is betaald, met beslissing over de proceskosten, de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.8) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in dit geding met de volgende kwestie.
3.1.1
[appellant sub 1] heeft in de jaren 1997, 1999 en 2000 twaalf effectenleaseovereenkomsten gesloten met (rechtsvoorgangers van) Dexia. Deze contracten zijn inmiddels geëindigd. Zij hebben restschulden opgeleverd waarvan per saldo een bedrag groot
€ 48.987,51 openstaat.
3.1.2
[appellant sub 1] heeft in maart 2003 het zogenoemde Dexia Aanbod aanvaard en daartoe een stuk ondertekend.
3.1.3
De echtgenote van [appellant sub 1], [appellante sub 2], heeft geen (schriftelijke) toestemming gegeven voor de effectenleaseovereenkomsten. [appellante sub 2] heeft op de voet van het bepaalde in de artikelen 1:88 en 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) de nietigheid van de effectenleaseovereenkomsten ingeroepen bij brieven van 20 en 26 mei 2005. De brief van 20 mei 2005, waarin de nietigheid van tien overeenkomsten is ingeroepen, heeft Dexia bereikt. Omstreden is of de brief van 26 mei 2005, waarin de nietigheid van twee overeenkomsten (nummers 40340182 en 51400004) is ingeroepen, door Dexia is ontvangen.
3.1.4
Volgens Dexia kan [appellante sub 2] haar vernietigingsbevoegdheid in dit geding niet inroepen, omdat zij daarmee te laat is. De desbetreffende rechtsvordering zou op de voet van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 BW verjaard zijn geweest, toen [appellante sub 2] de nietigheid van de effectenleaseovereenkomsten inriep.
3.1.5
De kantonrechter heeft de verjaringskwestie onderzocht. Hij heeft tot op tegenbewijs aanvaard dat [appellante sub 2] al vóór 20 mei 2002 bekend moet zijn geweest met de effectenleaseovereenkomsten, omdat betalingen in verband met deze overeenkomsten werden gedaan met behulp van een bankrekening die zowel op naam van [appellant sub 1] als op naam van [appellante sub 2] stond. [appellanten] kregen de gelegenheid om tegenbewijs te leveren.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. De kantonrechter heeft in dat oordeel betrokken dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] op 10 augustus 2004 een formulier hebben ondertekend teneinde in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule die verband houdt met het Dexia Aanbod.
Hun vordering is dan ook afgewezen, die van Dexia is toegewezen.
3.2
In hoger beroep is niet duidelijk geworden of [appellanten] zich op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken.
hebben voor het eerst in hun akte van 18 juni 2013 gesteld dat tijdig een rechtsgeldige opt-outverklaring is ingediend. Dexia had nog geen gelegenheid om op die stelling te reageren. Het hof zal Dexia die gelegenheid alsnog bieden en daartoe de zaak naar de rol verwijzen.
Wat betreft de betekenis van een eventuele opt-outverklaring overweegt het hof nog als volgt.
3.3
Doordat in dit geding niet is komen vast te staan dat [appellante sub 2] het Dexia Aanbod heeft aanvaard, moet worden aangenomen dat [appellante sub 2] in beginsel bevoegd is gebleven de effectenleaseovereenkomsten door een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen.
Daarmee is tussen partijen onzekerheid in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW blijven bestaan die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst.
Ingeval niet blijkt dat tijdig een rechtsgeldige opt-outverklaring is ingediend, zijn [appellanten] gebonden aan de WCAM/Duisenbergregeling. [appellanten] zijn in dat geval gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst.
3.4
Ingeval komt vast te staan, dat tijdig een rechtgeldige opt-outverklaring is ingediend, zal het hof hebben te onderzoeken of de effectenleaseovereenkomsten door [appellante sub 2] rechtsgeldig zijn vernietigd.
Daarbij heeft voor het hof als uitgangspunt te gelden dat [appellante sub 2] niet gebonden is aan het Dexia Aanbod. De stellingen van Dexia bevatten ontoereikende grond voor het oordeel dat [appellant sub 1] door de aanvaarding van het Dexia Aanbod daaraan niet alleen zichzelf maar ook [appellante sub 2] heeft gebonden.
Anders dan [appellanten] en Dexia lijken te veronderstellen zal het hof zich in zijn verdere oordeelsvorming houden aan de lijnen die het heeft uitgezet in zijn arresten van, onder meer, 11 oktober 2011 (LJN BU6767) en 25 september 2012 (LJN BZ 1995).
3.5
In dit stadium zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 februari 2014 voor een akte aan de zijde van Dexia;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. van Achterberg en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.