ECLI:NL:GHAMS:2014:1056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
23-000463-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op het Rembrandtplein in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 16 november 2008 op het Rembrandtplein in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het plegen van geweld tegen twee benadeelden, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren en een schadevergoeding aan de benadeelden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen en de verdediging van de verdachte heeft gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de aanklacht, maar het hof heeft de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging bevestigd. De straf is vastgesteld op een taakstraf van 30 uren, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die zij hebben geleden. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van beide benadeelden toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Uitspraak

parketnummer: 23-000463-12
datum uitspraak: 3 maart 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-413870-08 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 1 november 2013 en 17 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 16 november 2008 te Amsterdam met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Rembrandtplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2], welk geweld bestond uit het (met kracht) gooien en/of werpen en/of slaan en/of stoten van een (drink)glas, athans een voorwerp van glas (op het hoofd van die [benadeelde 1]) en/of het, een of meermalen (met kracht), slaan en/of stompen en/of het schoppen en/of trappen en/of duwen naar en/of op en/of tegen het lichaam en/of het hoofd van die[benadeelde 1] en/of[benadeelde 2] en/of het, een of meermalen (met kracht) trekken aan het (hoofd)haar van die[benadeelde 1] en/of[benadeelde 2];
subsidiair:
zij op of omstreeks 16 november 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten) [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2], die [benadeelde 1], een of meermalen (met kracht) (met) een (drink)glas, althans een voorwerp van glas, op/tegen het hoofd heeft gegooid en/of heeft geslagen en/of heeft gestoten en/of die[benadeelde 1] en/of die[benadeelde 2], een of meermalen (met kracht), in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of die[benadeelde 1] en/of die[benadeelde 2], een of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft getrapt en/of geschopt en/of die[benadeelde 1] en/of die[benadeelde 2], een of meermalen (met kracht), aan/bij het (hoofd)haar heeft (vast)gegrepen en/of getrokken, waardoor voornoemde[benadeelde 1] en/of[benadeelde 2], letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota onder meer primair aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de zuster van de verdachte in uitgaansgelegenheid Escape te Amsterdam door een groep vrouwen werd aangevallen. De verdachte heeft geprobeerd de partijen te scheiden en haar zuster uit de gewelddadigheden te redden. De verdachte heeft daarbij geen (excessief) geweld gebruikt. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het haar primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het hof overweegt dat het door de raadsman gevoerde verweer zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt voldoende duidelijk dat de verdachte zelf geweldshandelingen jegens de aangeefsters [benadeelde 1] en[benadeelde 2] heeft gepleegd en dat de verdachte zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van de gedragingen van haar mededaders. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.
Voorts overweegt het hof dat niet kan worden uitgesloten dat niet door de verdachte maar door een persoon uit de groep waartoe de verdachte behoorde een glas tegen het hoofd van aangeefster [benadeelde 1] is gegooid terwijl niet is komen vast te staan dat een dergelijke handeling paste in het door de verdachte en haar mededaders bedoelde geweld, zodat de verdachte van het gooien met een glas moet worden vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van een deel van het primair ten laste gelegde, behoeft het door de raadsman op dit punt gevoerde verweer geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 16 november 2008 te Amsterdam met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het Rembrandtplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en[benadeelde 2], welk geweld bestond uit het slaan en trappen tegen het lichaam en het hoofd van die[benadeelde 1] en/of[benadeelde 2] en trekken aan het hoofdhaar van die [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het hof overweegt ambtshalve dat uit de feiten en omstandigheden, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de bewezen verklaarde gedragingen van de zijde van de verdachte ter noodzakelijke verdediging (van zichzelf of een ander) geboden waren.
Derhalve is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota subsidiair aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu het verweer van de raadsman niet is onderbouwd verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde verweer.
Derhalve is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte na bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Voorts heeft de politierechter de vorderingen tot vergoeding van de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en[benadeelde 2] geleden schade volledig toegewezen tot respectievelijk € 1.750,71 en
€ 940,02, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, de verdachte telkens hoofdelijk aansprakelijk geacht en telkens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd -rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht- dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen in een discotheek. De slachtoffers zijn hierbij onder meer geslagen en geschopt, waardoor pijn en letsel is ontstaan. Het hof tekent hierbij aan dat dergelijke geweldsmisdrijven, nog afgezien van de fysieke gevolgen voor de slachtoffers, langdurige en ernstige psychische gevolgen voor de slachtoffers en vaak ook voor de directe getuigen plegen te hebben en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit geen plaats is voor schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de raadsman bepleit.
In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in zowel de eerste aanleg- als de hoger beroepsfase, nu immers tussen de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld - 16 november 2008 - en de datum van dit arrest ruim 63 maanden zijn verstreken, zal het hof met deze overschrijding rekening houden bij de aan de verdachte op te leggen straf, met dien verstande dat het hof een taakstraf voor de duur van 30 uren passend acht. Echter, alles afwegende, - waaronder de partiële vrijspraak van het primair ten laste gelegde - rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het Uittreksel Justitiële Documentatie en het tijdsverloop sinds het plegen van het feit, acht het hof een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.750,71. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft, nu in zijn visie niet bewezen kan worden dat de verdachte het haar primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht tot matiging van toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in verband met medeschuld van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 940,02. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft, nu in zijn visie niet bewezen kan worden dat de verdachte het haar primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht tot matiging van toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in verband met medeschuld van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 519,00 (vijfhonderdnegentien euro) bestaande uit
€ 269,00 (tweehonderdnegenenzestig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
€ 519,00 (vijfhonderdnegentien euro) bestaande uit € 269,00 (tweehonderdnegenenzestig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[benadeelde 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 443,64 (vierhonderddrieënveertig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 193,64 (honderddrieënnegentig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 443,64 (vierhonderddrieënveertig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 193,64 (honderddrieënnegentig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2014.
Mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.