ECLI:NL:GHAMS:2014:1369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
200.128.906/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M.A. Gerritzen - Gunst
  • M. Wigleven
  • M. Meerman-Padt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen na de echtscheiding van partijen. De vrouw is op 18 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 maart 2013, waarin de zorgregeling en de financiële bijdragen van de man aan de vrouw en de kinderen zijn vastgesteld. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de zorgregeling te wijzigen en om een ondertoezichtstelling van de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de wensen van de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de man recht heeft op minimaal twaalf weekenden per jaar met de kinderen en dat de financiële bijdrage van de man aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet worden vastgesteld op € 687,50 per kind per maand. Daarnaast is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 1.633,- per maand. Het hof heeft de verzoeken van de man tot ondertoezichtstelling en ouderschapsonderzoek afgewezen, omdat er geen gronden voor aanwezig zijn. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 maart 2014
Zaaknummer: 200.128.906/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/193441 / FA RK 12-1994 & 195578 / 12-2954
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te Haarlem,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. van Yperen-Groenleer te 's-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 18 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 20 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/193441 / FA RK 12-1994 & 195578 / 12-2954.
1.3.
De man heeft op 20 augustus 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 1 oktober 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 15 oktober en 15 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 18 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
[…] (hierna: [kind a]) heeft op 19 november 2013 middels een faxbericht haar mening aan het hof kenbaar gemaakt.
1.8.
De zaak is op 27 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.9.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Dirkzwager, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1997 gehuwd. Hun huwelijk is op 29 juli 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 maart 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1997 en [kind b] [in] 2002. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1962. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst bij […] sinds september 2008 voor 0,248 FTE. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 14.808,-. Voor het schooljaar 2013/2014 heeft zij een tijdelijke uitbreiding van 0,167 FTE. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over oktober 2013 € 1.565,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning bedraagt de rente € 1.087,- per maand. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 319.000,-.
De premie voor een zorgverzekering bedraagt € 228,- per maand.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1963. Hij is alleenstaand.
De man werkte tot 1 januari 2008 in overheidsdienst in Nederland.
Hij is sinds 2008 werkzaam in loondienst bij […]. Blijkens de jaaropgave 2009 verdiende de man bruto $ 212.933,- inclusief alle toelagen boven zijn bruto salaris van $ 11.276,- per maand. Op het bruto inkomen van $ 212.933,- werd in 2009 een bedrag van $ 55.739,- ingehouden, zodat de man netto $ 157.194,- per jaar is gelijk $ 13.100,- per maand netto te besteden had. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over augustus tot en met oktober 2013 $ 13.944,- netto per maand, inclusief toeslagen. De ‘non removal element of mobility and hardship allowance’ wordt met ingang van januari 2013 niet meer uitgekeerd aan de man.
Met ingang van 29 juli 2013 heeft hij recht op een dependency allowance van $ 244,- per maand.
Aan huur- en enige servicekosten betaalt hij met ingang van 1 september 2013 $ 2.257,- per maand.
Hij betaalt € 100,- per maand aan premie lijfrente.
Hij heeft een consumptief krediet bij de Postbank afgesloten voor € 33.000,-. Hij lost elke maand € 161,- af.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover van belang – bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot der partijen kinderen als volgt zal zijn:
de kinderen verblijven één weekend per maand bij de man alsmede een/derde van de vakanties, waarbij de man in oktober aan de vrouw doorgeeft wanneer hij in Nederland is in de periode van januari tot en met juni en in januari voor de periode van juli tot en met december.
De man en [kind b] hebben in ieder geval wekelijks op donderdagavond om 19:00 uur Nederlandse tijd contact met elkaar, telefonisch dan wel via Skype, en zoveel vaker als [kind b] daar behoefte aan heeft. [kind a] bepaalt zelf wanneer zij contact heeft met de man.
Daarnaast is bepaald dat de man € 522,50 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Tot slot is bepaald dat de man € 1.044,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot 1 april 2014 en € 687,- per maand met ingang van 1 april 2014.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.
Deze beschikking is tevens gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 737,- per kind per maand voldoet en een uitkering tot haar levensonderhoud voldoet van € 5.795,- netto per maand.
3.2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de uitkering tot haar levensonderhoud is vastgesteld en zij verzoekt haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de inleidende verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen en te bepalen dat de kinderen minimaal 15 weekenden per jaar bij de man zullen verblijven alsmede de helft van de vakanties, waarbij de man in oktober aan de vrouw doorgeeft wanneer hij in Nederland is in de periode van januari tot en met juni en in maart voor de periode van juli tot en met december en te bepalen dat de man en de kinderen vrijelijk via Skype, dan wel telefonisch, contact met elkaar kunnen hebben, waarvan in ieder geval één keer per week op donderdagavond om 19:30 uur Nederlandse tijd.
Daarnaast verzoekt hij de ondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken, primair een ouderschapsonderzoek te gelasten, subsidiair partijen te verplichten in mediation te gaan bij een mediator die is aangesloten bij het Centrum voor Internationale Kinderontvoering en tot slot een bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 BW te benoemen.
3.4.
De vrouw verzoekt in het incidenteel hoger beroep het verzoek van de man ongegrond te verklaren.

4.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Het hof dient te oordelen over de zorgregeling, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de bijdrage), de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: de uitkering) en de verzoeken van de man tot ondertoezichtstelling van de kinderen, tot het gelasten van een ouderschapsonderzoek en tot het verwijzen naar mediation en het benoemen van een bijzonder curator. Het hof zal eerst de onderwerpen met betrekking tot de kinderen bespreken.
Zorgregeling
4.2.
Ten aanzien van de zorgregeling geeft de man te kennen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de weekendregeling en de belmomenten als minima te zien, terwijl de vrouw deze beslissingen als maxima ziet. Nu volgens hem met haar niet te praten is over extra omgangs- en contactmomenten verzoekt hij het hof die regeling, die de rechtbank heeft vastgesteld uit te breiden. Ter zitting antwoordt hij desgevraagd dat het hem zou helpen als het hof zou bepalen dat hij recht heeft op minimaal twaalf weekenden omgang per jaar. Ter toelichting geeft hij aan een regeling te willen die hem niet straft voor het feit dat hij niet om de hoek woont. Hij is twaalf keer per jaar in Nederland. Als hij vaker in Nederland is wil hij niet dat hij de kinderen niet kan zien omdat het niet zo is afgesproken, aldus de man. Daarvan staat los dat hij niet iets wilt doorzetten als de kinderen dat niet zouden willen.
De vrouw heeft meegedeeld dat zij de man geen omgang met de kinderen wil ontzeggen, maar dat zij het wenselijk vindt dat de zorgregeling gereguleerd is, zodat ze weet waar ze aan toe is. Zij meent dat de rechtbank een juiste frequentie heeft vastgelegd. Zij kan daarop haar eigen agenda afstemmen.
4.3.
De Raad stelt dat een weekend omgang per maand haalbaar is en een goede basis vormt. Naar het hof begrijpt stelt de Raad zich op het standpunt dat omdat de man in de Verenigde Staten van Amerika woont, flexibiliteit ten opzichte van de weekendregeling wenselijk is. Ten aanzien van het Skypecontact meent de Raad dat dit niet beperkt hoeft te worden tot eenmaal per week. De kinderen zijn goed in staat zelf aan te geven wanneer ze contact willen hebben met de man, aldus de Raad. Met betrekking tot de vakanties meent de Raad dat er ruimte moet zijn voor de kinderen om ook tijdens de vakanties hun sociale contacten te onderhouden.
4.4.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. Het hof zal bij de vaststelling van de zorgregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen voorkomt.
4.5.
Het hof heeft begrip voor het feit dat de man indien hij een keer ‘extra’ in Nederland kan zijn, graag de mogelijkheid wil hebben de kinderen te zien en daarin niet beperkt wil worden door een rechterlijke beslissing die de vrouw anders interpreteert dan hij. Net als de Raad is het hof van oordeel dat flexibiliteit ten opzichte van de weekendregeling wenselijk is en het hof verwacht dat – in dit geval – ook van de vrouw. Het hof zal daarom bepalen dat de man recht heeft op minimaal twaalf weekenden per jaar. Partijen kunnen dit aantal in onderling overleg uitbreiden. Het hof houdt daarbij rekening met hetgeen de man ter zitting heeft gezegd ten aanzien van de wens van de kinderen hierin. Met betrekking tot het Skypecontact volgt het hof de rechtbank. Het hof zal daarbij bepalen dat het vaste contact plaatsvindt op donderdag 19.30 uur, nu de vrouw geen bezwaren heeft opgeworpen tegen voornoemd tijdstip. Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de man een vast contactmoment heeft met [kind a] gedurende de week. Zij is op een leeftijd gekomen dat zij dit contact op eigen initiatief moet kunnen invullen, hetgeen zij blijkens haar brief aan het hof erg belangrijk vindt. Tot slot zal het hof, gelet op het advies van de Raad, de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de vakantieregeling betreft.
Nu de vrouw zich niet verweerd heeft tegen het verzoek van de man in maart door te geven wanneer hij in Nederland is in de periode van juli tot en met december, zal het hof zulks bepalen.
Ondertoezichtstelling
4.6.
De man heeft verzocht een omgangsondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken om de omgang tussen hem en de kinderen beter vorm te kunnen geven. Volgens hem verslechtert de situatie eerder dan dat deze normaliseert. Ingrijpen is noodzakelijk willen de kinderen alsnog opgroeien met een positief vaderbeeld en überhaupt met een vader die een fijne, stabiele factor is in hun leven. Alle gronden voor een omgangsondertoezichtstelling zijn volgens de man aanwezig.
De vrouw betwist – kort weergegeven – dat de gronden hiervoor aanwezig zijn.
4.7.
Het hof overweegt als volgt. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden (artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek) en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de maatregel uitspreekt zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat de gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.
4.8. Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
4.9.
Het hof is met de Raad van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig zijn. Het is van belang dat de kinderen opgroeien met een positief vaderbeeld, maar de omstandigheden waarin de kinderen op dit moment verkeren, leidt niet tot de conclusie dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. Uit de overige stellingen van partijen, overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen volgt evenmin, dat er gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Ouderschapsonderzoek / mediation
4.10.
De man verzoekt het hof voorts een ouderschapsonderzoek te gelasten, dan wel partijen te verplichten in mediation te gaan bij een mediator die is aangesloten bij het Centrum voor Internationale Kinderontvoering. De vrouw geeft in reactie hierop onweersproken aan dat partijen reeds een mediationtraject zijn gestart. Daarin besteden zij onder meer aandacht aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en de zorgregeling. Gelet op deze informatie, ziet het hof geen aanleiding deze verzoeken van de man toe te wijzen. Nog los hiervan geldt dat de bereidheid van beide partijen om aan een dergelijk onderzoek c.q. traject deel te nemen van wezenlijk belang is voor het slagen ervan en het verplichten tot deelname hieraan slechts een averechts effect kan hebben.
Ook voor een ouderschapsonderzoek ziet het hof in deze situatie geen aanleiding. Partijen blijven ondanks de moeilijkheden met elkaar en met de kinderen in overleg over de invulling van de contacten met de man en de beschikking van het Hof zal daartoe naar verwachting bijdragen.
Bijzonder curator
4.11.
Tot slot verzoekt de man een bijzondere curator te benoemen die de belangen van de kinderen kan behartigen.
4.12.
De rechter kan blijkens artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek een bijzondere curator benoemen wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige. Hij kan daartoe overgaan indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
4.13.
Volgens de man is de vrouw niet in staat de belangen van de kinderen objectief te beschouwen en hebben partijen een tegenstrijdig belang. De man geeft aan dat gelet op de huidige situatie waarbij hij in [woonplaats a] woont en de vrouw met de kinderen in [woonplaats b], een situatie is ontstaan waarbij de kinderen loyaal zijn aan de vrouw en – naar het hof begrijpt – haar belang voor ogen hebben in plaats van objectief te kijken naar hun eigen belangen. Als de kinderen bijvoorbeeld zeggen dat ze de man niet vaker willen zien tenzij hij een hogere financiële bijdrage voldoet, is dat voor hem zeer moeilijk te verteren, aldus de man.
Het hof is van oordeel dat de door de man gevoelde bezwaren, geen zodanige situatie opleveren dat sprake is van een belangenstrijd tussen een gezaghebbende ouder en (een van) de kinderen, die benoeming van een bijzonder curator rechtvaardigt. Voor het benoemen van een bijzonder curator is vereist, dat er tussen het kind en zijn ouder of een van hen een wezenlijk conflict bestaat over een concreet probleem betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van het kind. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat daarvan sprake is. Het hof zal dit verzoek van de man dus afwijzen
De kinderbijdrage
4.14.
Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat partijen het eens zijn over hun eigen aandeel in de kosten van de kinderen, te weten € 1.175,- per maand. In dit aandeel is de kinderbijslag niet begrepen. De man ontvangt een dependency allowance ten behoeve van de kinderen van $ 244,- per maand, omgerekend € 182,- per maand. Volgens hem kwalificeert het SVB dat als kinderbijslag. Aangezien kinderbijslag ten goede dient te komen aan het gezin van de verzorgende ouder, zal het hof het eigen aandeel met dit bedrag verhogen. Zijn stelling dat het eigen aandeel verhoogd moet worden met de kinderbijslag waar de vrouw recht op zou hebben, volgt het hof niet, nu tussen partijen vast staat dat zij geen kinderbijslag ontvangt omdat de man dit reeds ontvangt in de vorm van de dependency allowance. Het eigen aandeel in de kosten van de kinderen bepaalt het hof daarmee op € 1.375,- per maand (€ 678,50 per kind per maand).
4.15.
Gelet op het verschil in arbeidsinkomen van partijen, dient de man deze bijdrage, waarin de depencency allowance is begrepen, volledig voor zijn rekening te nemen. Het hof zal in zoverre de bestreden beschikking vernietigen en de door de man te betalen bijdrage voor de kinderen vaststellen op € 678,50 per maand per kind.
De uitkering ten behoeve van de vrouw
De behoefte van de vrouw
4.16.
De vrouw komt in hoger beroep van de wijze waarop de rechtbank haar behoefte aan een uitkering heeft bepaald. Hoewel de rechtbank volgens haar voor de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen terecht is uitgegaan van 2009, heeft de rechtbank het inkomen van de man niet goed berekend. De man verweert zich hiertegen. Volgens hem kan de 60%-regel niet de basis zijn voor de behoeftebepaling. De vrouw dient het hof zo goed mogelijk te informeren over haar behoefte door middel van een behoefteoverzicht. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw, bij gebrek aan een behoefteoverzicht, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoefte heeft aan een door hem te betalen uitkering. Subsidiair stelt hij dat de welstand van partijen gerelateerd moet worden aan zijn inkomen in 2007.
4.17.
Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
De vrouw heeft in hoger beroep een lijst van kosten overgelegd. De man heeft nagenoeg alle posten op deze lijst nadrukkelijk weersproken, zowel in de stukken als ter zitting. Dit leidt ertoe dat het hof de behoefte van de vrouw niet aan de hand van de door de vrouw opgestelde lijst kan vaststellen. Het hof zal daarom de netto behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van een vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbaar gezinsinkomen, na aftrek van de kosten van kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen. Omdat de kosten van levensonderhoud van een alleenstaande hoger zijn dan wanneer men samenwoont, wordt de behoefte van de vrouw gelijkgesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen, dat overblijft na aftrek van de kosten van de kinderen.
4.18.
De man voert aan dat aansluiting moet worden gezocht bij de welstand van partijen in 2007, het jaar dat zij nog samenwoonden. In 2009 waren zij formeel nog wel gehuwd, maar voerden zij geen gemeenschappelijke huishouding meer, zodat dat jaar niet als maatgevend voor de bepaling van de behoefte van de vrouw kan zijn. Volgens de man was het in 2008 duidelijk dat partijen van echt zouden scheiden. Zij waren al geruime tijd van elkaar vervreemd. De vrouw wist dat hij een andere partner had vanaf 2007. In 2008 is hij naar [woonplaats a] verhuisd en de vrouw en de kinderen zijn niet meegegaan c.q. zijn in Europa gebleven. Het was voor beide partijen duidelijk dat de vrouw en de kinderen hem niet zouden volgen, omdat partijen zouden gaan scheiden, aldus de man.
De vrouw is van mening dat uitgegaan moet worden van het jaar 2009. Aan het eind van dat jaar zijn partijen definitief tot het besluit gekomen van echt te scheiden. Dat partijen vanaf 2008 in een andere vorm hebben samengeleefd, paste binnen de samenlevingsconstructie die partijen hadden gekozen. Partijen zijn nog in relatietherapie gegaan en uiteindelijk heeft de man om echtscheiding verzocht, aldus de vrouw.
Het hof overweegt ten aanzien van de vraag welk jaar voor de berekening van het netto gezinsinkomen als peiljaar moet worden aangehouden het volgende. Vaststaat, dat de man per 1 januari 2008 in [woonplaats a] is gaan wonen en werken in het kader van een internationale carrière en dat hij als hij in Nederland was zich bij zijn gezin voegde. De vrouw heeft onweersproken gesteld, dat de man alle lasten van het gezin voor zijn rekening is blijven nemen, ook nog in 2010. Dat partijen er in hun huwelijk voor hebben gekozen vanaf 2008 in een andere vorm samen te leven dan permanent onder een dak, betekent niet dat er sprake is van verbreking van de samenleving zoals dat binnen het huwelijk gebruikelijk is. In dit geval, waarin partijen op een bepaald ogenblik hebben gekozen voor het niet permanent samenleven onder een dak, maar waarin de man alle voorkomende kosten van het gezin voor zijn rekening bleef nemen alsof hij dagelijks tot het gezin behoorde en zich ook zeer regelmatig bij zijn gezin voegde moet 2009 als peiljaar voor de bepaling van de behoefte van de vrouw worden aangehouden, omdat niet eerder dan eind 2009 het definitieve besluit tot echtscheiding is gevallen hetgeen kan worden afgeleid uit het feit dat de man pas op 21 juni 2012 het inleidend verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Het hof zal dan ook de vrouw volgen in haar stelling, dat voor de vraag naar de behoefte van de vrouw moet worden gelet op het netto gezinsinkomen in het jaar 2009.
4.19.
Het hof stelt het besteedbaar inkomen van de man in 2009 vast op $ 13.100,- per maand, de jaaropgave met betrekking tot 2009 als leidraad nemend. Daarop moet in mindering worden gebracht de volgende bedragen:
- non removal of mobility and hardship allowance $ 262,50
- dependency allowance $ 447,67
- Post Adjustment $ 5.737,50
In totaal $ 6.447,67
zodat overblijft $ 13.100,- minus $ 6.447,67 is gelijk aan $ 6.652,33 netto per maand.
Tegen de koers van eind 2009 van 1:1.4406 levert dit een bedrag in euro’s op van € 4.618,- per maand. Het hof brengt de boven weergegeven posten in mindering op het netto inkomen van de man omdat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eerste twee posten geoormerkte uitkeringen zijn en de derde post betrekking heeft op de hogere kosten van levensonderhoud in [woonplaats a].
Omdat van de vrouw geen inzage heeft gegeven in haar inkomen in 2009, maar wel de jaaropgave 2011 beschikbaar is zal het hof, er van uit gaande dat haar inkomen in 2009 niet hoger was, daarvan uitgaan en voor het netto gezinsinkomen uitgaan van € 13.527,- minus de ingehouden loonheffing ad € 1.773,- is gelijk € 11.754,- gedeeld door 12 is gelijk € 979,50 per maand.
Daarmee kan het netto gezinsinkomen in 2009 worden vastgesteld op € 5.598,- per maand
(€ 4.618,- plus € 979,50). Daarop komen de kosten van de kinderen van in totaal € 1.357,- per maand in mindering. Dan resteert € 4.241,- per maand ter besteding voor de man en de vrouw. Uitgaande van 60% van netto gezinsinkomen, bedraagt de totale behoefte van de vrouw € 2.545,- netto per maand, hetgeen neerkomt op € 3.619,- bruto per maand.
4.20.
De vrouw bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de vrouw met ingang van 1 april 2014 een verdiencapaciteit van € 2.000,- netto per maand zou hebben. De vrouw voert meerdere argumenten aan ter onderbouwing van haar standpunt. Eén van die argumenten betreft haar psychische gesteldheid. Zij geeft aan al jarenlang tegen het randje van overspannenheid aan te zitten en langdurig onder behandeling van een psycholoog te zijn. Daardoor is niet in te schatten hoeveel uren zij in de toekomst zou kunnen werken.
De man betwist uitdrukkelijk dat de vrouw haar uren niet zou kunnen uitbreiden vanwege haar fysieke en psychische klachten. De door haar overgelegde stukken overtuigen geenszins. Het wordt tijd dat de vrouw haar verantwoordelijkheid neemt. Dat zij het niet voor elkaar krijgt haar leven op de rails te krijgen en zichzelf steeds in een slachtofferpositie manoeuvreert, kan niet op hem worden afgewenteld, aldus de man.
4.21.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft stukken overgelegd van een onderzoekspsycholoog, docentenbegeleider, bedrijfsarts, coach en huisarts. Hoewel de man de inhoud van deze stukken per stuk afzonderlijk weerspreekt, volgt uit die stukken genoegzaam dat de vrouw niet optimaal functioneert. De klachten die de vrouw ervaart, los van het antwoord wat daarvan precies de oorzaak is, leiden tot het oordeel dat de vrouw niet meer werk op zich kan nemen dan zij thans doet. Voor het hof is niet vast te stellen of en zo ja hoeveel de vrouw in april 2014 meer zal kunnen werken, te meer nu de vrouw al meerdere jaren last heeft van diverse klachten. Daarnaast heeft de man onweersproken gelaten dat de vrouw op haar leeftijd moeilijker aan het werk komt, in het onderwijs extra werk wordt verricht dat niet wordt uitbetaald en het salaris in het onderwijs omlaag is gegaan. Gelet op het vorenstaande, de huidige arbeidsmarkt en de zorg die de vrouw voor de kinderen heeft, zal het hof uitgaan van hetgeen zij op basis van haar vaste aanstelling (0,248 FTE) verdient en haar geen hogere verdiencapaciteit toekennen. Uitgaande van de jaaropgave 2012 van de vrouw berekent het hof de aanvullende behoefte van de vrouw aan een uitkering tot haar levensonderhoud op € 2.385,- per maand (€ 3.619,- minus € 1.234,-).
Draagkracht man
4.22.
Het hof zal evenals de rechtbank de draagkracht van de man beoordelen aan de hand van een netto berekening, nu hij niet in Nederland belastingplichtig is. Er wordt uitgegaan van een wisselkoers van 1:3795 in december 2013
4.23.
Partijen twisten over de hoogte van het inkomen van de man, dat voor de draagkracht berekening in aanmerking moet worden genomen. De vrouw acht het weliswaar redelijk rekening te houden met het feit dat de kosten voor levensonderhoud hoger zijn in [woonplaats a] dan in Nederland, maar dat brengt niet mee dat $ 6.000,- van het maandsalaris van de man buiten beschouwing moet worden gelaten, zoals de rechtbank heeft gedaan, aldus de vrouw.
De man is het daarmee niet eens. Volgens hem heeft de rechtbank terecht de toeslagen ‘post adjustment’ en ‘non-removal element of mobility and hardship allowance’ buiten beschouwing gelaten. Dit betreffen onkostenvergoedingen en daar tegenover staan even zo hoge kosten. Mocht het hof de genoemde toeslagen wel in aanmerkingnemen, dan zal met een flink hogere bijstandsnorm moeten worden gerekend, aldus de man.
4.24.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.14. (bijdrage kosten kinderen) zal het hof geen rekening houden met de uitgekeerde dependency allowance.
Het hof zal voor het overige alleen rekening houden met de aan de man uitgekeerde Post Adjustment nu de man onweersproken heeft gesteld dat de overige toeslagen verdwijnen c.q. ten behoeve van de kinderen worden aangewend. Daar tegenover staat dat het hof rekening zal houden met zijn huidige woonlasten en zal uitgaan van een hogere bijstandsnorm, te weten met een bedrag van € 1.389,- ($ 1.916,-) per maand, anderhalf maal de Nederlandse bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het hof acht deze benaderingswijze zuiverder, te meer omdat deels onduidelijk blijft welke onkosten precies tegenover de vergoedingen staan. Het hof neemt zodoende als uitgangspunt het inkomen van $ 13.992,- netto per maand, zoals vermeld op de salarisstrook van de man van oktober 2013. Daarop wordt in mindering gebracht de dependency alowance van € 488,17 zodat het hof uitgaat van een netto besteedbaar inkomen van de man van $ 13.504,- per maand.
4.25.
De vrouw heeft een grief gericht tegen de hoogte van de woonlasten van de man. Ter zitting betwist zij niet langer de hoogte van de huidige woonlasten van de man en het feit dat hij die alleen voldoet. De man stelt echter dat met hogere woonlasten rekening moet worden gehouden, omdat hij - onder meer - groter wil wonen om familie en de kinderen te kunnen ontvangen en meent dat hij dat aan zijn levenstandaard is verplicht. De vrouw betwist de noodzaak daartoe uitdrukkelijk.
Zoals het hof reeds heeft overwogen, zal het rekening houden met de huidige woonlasten van de man. Of de man voornemens is een grotere woning te betrekken, blijft een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop het hof niet zal vooruitlopen. Daarenboven is het de vraag of de man gelet op zijn verplichtingen jegens de vrouw en kinderen de wens om groter te wonen zou mogen laten prevaleren boven zijn onderhoudsverplichting tegenover de vrouw en de kinderen.
4.26.
De vrouw voert aan dat de door de man opgevoerde maandelijkse omgangskosten van $ 800,- te hoog zijn, omdat hij een deel van zijn reizen bij zijn werkgever kan declareren. Hij kan door vroeg te boeken de kosten van de vliegreizen drukken aldus de vrouw. De man betwist de stelling van de vrouw en voert zijnerzijds eveneens een grief aan tegen de hoogte van de omgangskosten. Volgens hem dient rekening te worden gehouden met een bedrag van € 1.100,- per maand. De tickets zijn duurder dan de man had berekend en hij kan minder privé reizen met dienstreizen combineren. Daarnaast is hij geregeld niet in staat vroeg te boeken, omdat de vrouw weigert met hem te communiceren over een omgangsweekend.
Gelet op de overgelegde tickets blijkt dat de reizen in ieder geval meer bedragen dan $ 800,- per retourticket. Niettemin mag ook van de man verwacht worden een grotere (financiële) inspanning te leveren om zijn kinderen te zien, aangezien hij heeft besloten in [woonplaats a] te werken. Het hof acht het redelijk rekening te houden met een bedrag van € 1.000,- per maand.
4.27.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de overnachtingskosten. De rechtbank is uitgegaan van een bedrag van € 90,- per maand. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de stelling van de vrouw dat in de tijd dat partijen in [land] woonden en zij naar Nederland kwamen, zij voor die prijs in een Bed en Breakfast verbleven. De man heeft aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de huurlasten voor zijn studio in [woonplaats b] van € 785,- per maand. Thans is sprake van een structurele situatie en hij probeert een band met de kinderen in stand te houden cq verder op te bouwen. In de huidige situatie heeft hij een omgeving gecreëerd waarin hij de kinderen zijn aandeel in huiselijkheid en routine kan bieden en de vader-kind band kan uitbouwen.
Het hof is met de man van oordeel dat er thans sprake is van een andere situatie en onderkent het door hem genoemde belang om de kinderen in steeds dezelfde en vertrouwde omgeving te kunnen zien. Het hof zal daarom rekening houden met € 785,- per maand overnachtingskosten.
4.28.
De man heeft het hof verzocht rekening te houden met $ 60,- per maand transactiekosten. Hij heeft onweersproken gesteld deze kosten niet te kunnen mijden. Hij voert daarnaast aan dat de vrouw wenst te profiteren van zijn hogere inkomen en dat zij zodoende zich ook de lasten moet laten welgevallen. De vrouw heeft zich hiertegen verder niet verweerd.
Gelet op het vorenstaande zal het hof rekening houden met de genoemde transactiekosten.
4.29.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.633,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Deze uitkering beloopt minder dan de netto behoefte van de vrouw, omdat de draagkracht van de man geen hoger bedrag toelaat.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is besloten inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • de kinderen verblijven minimaal twaalf maal per jaar een weekend bij de man alsmede een/derde van de vakanties, waarbij de man in oktober aan de vrouw doorgeeft wanneer hij in Nederland is in de periode van januari tot en met juni en in maart voor de periode van juli tot en met december.
  • de man en [kind b] hebben in ieder geval wekelijks op donderdagavond om 19:30 uur Nederlandse tijd contact met elkaar, telefonisch dan wel via Skype, en zoveel vaker als [kind b] daar behoefte aan heeft. [kind a] bepaalt zelf wanneer zij contact heeft met de man;
bepaalt de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 687,50 (ZESHONDERD ZEVENENTACHTIG EURO EN VIJFTIG EUROCENT) per kind per maand;
bepaalt de door de man bij vooruitbetaling te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 1.633,- (ZESTIENHONDERD DRIEËNDERTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. M. Wigleven en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.