ECLI:NL:GHAMS:2014:1537

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
23-005105-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel met hennep en bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid hennep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van meer dan 30 gram hennep op 29 oktober 2013 te Amsterdam. Het hof heeft de bewijsconstructie van de eerste rechter verworpen en heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om tot een bewezenverklaring te komen. De getuige die de verdachte en zijn medeverdachte had gezien met vuilniszakken, was de enige die hen aan de zaak verbond. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijs, bestaande uit verklaringen van verbalisanten en het laboratoriumrapport, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft de straf bepaald op 6 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof heeft de straf verlaagd ten opzichte van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

parketnummer: 23-005105-13
datum uitspraak: 22 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-703400-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans gedetineerd in [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 29 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 32,6 kilo hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 29 oktober 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen. De getuige [getuige] zou weliswaar twee mannen met vuilniszakken hebben zien lopen, maar alleen haar verklaring verbindt de verdachte en zijn medeverdachte aan de vuilniszakken, hetgeen onvoldoende is om hun betrokkenheid bij die vuilniszakken aan te nemen. Voorts stelt de raadsman dat er een aanzienlijk verschil is tussen het gewicht van de voorlopige uitslag van de verdovende middelen test en het definitieve laboratoriumrapport. Dit grote verschil in gewicht noopt tot de conclusie dat het niet om hetzelfde materiaal of dezelfde vondst gaat. De test is derhalve onbetrouwbaar volgens de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat het definitieve laboratoriumrapport leidend is in het identificeren van het inbeslaggenomen materiaal. Het hof stelt voorts vast dat zowel het BHV nummer als het itemnummer op de voorlopige uitslag overeen komt met dat van het laboratoriumrapport en dat het in beide gevallen om 30 sealbags gaat. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat het hier om een andere vondst gaat. Desalniettemin zal het hof bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte uitgaan van de 32,6 kilogram zoals vermeld in de tenlastelegging.
Met betrekking tot het verweer ten aanzien van de verklaring van [getuige] stelt het hof het volgende vast. Op 29 oktober 2013, omstreeks 14:43 uur zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], op dat moment belast met fietssurveillance, een witte BMW opvallend langzamer rijden dan de overige auto’s die ter plaatse deelnemen aan het verkeer. Het hof plaatst hier de kanttekening dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard met de medeverdachte in een witte BMW te hebben rondgereden, dat hij de verbalisanten destijds heeft opgemerkt en dat hij op dat moment bezig was met zijn telefoon. De verbalisanten besluiten vervolgens een stopteken te geven. Verbalisant [verbalisant 2] maakt contact met de verdachte, zittende op de bijrijdersstoel, en hem valt een blauwkleurige mobiele telefoon op (doorgenummerde bladzijde 1). Kort daarop wordt het stopteken genegeerd door de bestuurder, te weten de medeverdachte. De verbalisanten hebben de achtervolging ingezet, maar zijn de witte BMW uit het oog verloren. Op dat moment wordt portofonisch gecommuniceerd dat verscheidene politie-eenheden op zoek gaan naar de witte BMW. Op de Hoofdweg wordt verbalisant [verbalisant 1] aangesproken door een onbekend gebleven persoon die verklaart dat hij een witte auto met hoge snelheid de Davidsstraat in heeft zien rijden. In de Davidsstraat wordt verbalisant [verbalisant 1] vervolgens door een andere onbekend gebleven persoon gewezen in de richting van een auto – die op dat moment geparkeerd staat in de Hudsonstraat – met de mededeling dat de inzittenden zijn weggerend. Kort daarna hoort verbalisant [verbalisant 1] dat een collega – het hof begrijpt dat het gaat om verbalisant [verbalisant 3] – twee personen staande heeft gehouden ter hoogte van perceel nummer [nummer] (doorgenummerde bladzijde 2).Verbalisant [verbalisant 1] merkt op dat een van de verdachten voldoet aan het signalement van de bestuurder van de witte BMW en even later bevestigt verbalisant [verbalisant 2] dat beide personen voldoen aan het signalement van de twee mannen uit de witte BMW die hij eerder staande heeft willen houden (doorgenummerde bladzijde 3).
Getuige [getuige], wonende op de [woonadres getuige], verklaart dat zij op 29 oktober 2013, omstreeks 14:45 uur, schuin tegenover haar woning twee mannen heeft zien lopen. Zij heeft gezien dat beide mannen in elke hand een aantal vuilniszakken droegen. [getuige] heeft voorts opgemerkt dat de mannen gehaast waren en dat zij de vuilniszakken tussen twee geparkeerde auto’s hebben neergelegd. Meteen hierna heeft zij gezien dat er van alle kanten politie aankwam en dat de politie de mannen aanhield (doorgenummerde bladzijde 10).
De verklaring van [getuige] strookt met hetgeen verbalisant [verbalisant 3] ziet op het moment dat hij de Hudsonstraat in komt rijden. Hij ziet ter hoogte van perceel [nummer] twee mannen met versnelde pas lopen en schichtig om zich heen kijken. Nadat de personen de kant van verbalisant [verbalisant 3] op hebben gekeken beginnen zij nog sneller te lopen (doorgenummerde bladzijde 6). Verbalisant [verbalisant 3] spreekt twee personen aan, genaamd [verdachte] en [medeverdachte], en ziet dat [verdachte] een blauwkleurige telefoon uit zijn zak pakt (doorgenummerde bladzijde 5).
Daar komt bij dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] volgens het door hun opgemaakte proces-verbaal tevens worden aangesproken door een getuige die hen wijst op de vuilniszakken die de aangehouden personen bij zich droegen en naast een geparkeerde auto hadden neergelegd (doorgenummerd bladzijde 9). Ook verbalisant [verbalisant 3] maakt hier melding van in het door hem opgemaakte proces-verbaal. Hij krijgt namelijk de melding van een eenheid die op dat moment stilstaat ter hoogte van perceel nummer 83 dat deze eenheid daar een berg vuilniszakken heeft zien liggen en dat de eenheid door een getuige is aangesproken die kon beamen dat de twee personen, die verbalisant [verbalisant 3] op dat moment staande heeft gehouden, deze vuilniszakken daar hebben neergelegd. Hierop volgt de aanhouding van de verdachte en de medeverdachte (doorgenummerde bladzijde 5).
Vanaf het moment van eerste signalering van het opmerkelijk langzaam rijden van de BMW is de auto en zijn vervolgens ook de inzittenden gevolgd, dan wel via communicatie en getuigen in beeld geweest van de betrokken verbalisanten. De hiervoor omschreven gang van zaken, zoals in de bewijsmiddelen vervat, acht het hof, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen de verdachte is tenlastegelegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting naar voren gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De hoeveelheid hennep die is aangetroffen duidt op een vorm van handel daarin. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en gaat zij niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.C. van Reekum, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2014.
mr. C.P.M. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]