ECLI:NL:GHAMS:2014:1621

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
200.125.833/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • A.H.N. Stollenwerck
  • G. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen oud-notaris wegens niet voortvarend handelen en onzorgvuldig formuleren van brieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager tegen oud-notaris. Klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer van toezicht over notarissen, die deze op 22 maart 2013 ongegrond verklaarde. Klager stelde dat de oud-notaris onzorgvuldig had gehandeld, niet voortvarend was geweest en hem niet correct had bejegend. De zaak betreft een erfenis van klagers eerste echtgenote, waarbij klager en de oud-notaris in 2009 afspraken maakten over de uitkering van erfdelen aan de dochters van klager. Klager had zijn tweede echtgenote volmacht gegeven om namens hem te handelen in deze kwestie. De oud-notaris heeft echter pas in maart 2010 een notariële akte opgesteld, wat klager als onacceptabel beschouwde, vooral gezien zijn hartoperatie in juli 2009. Het hof oordeelde dat de oud-notaris niet voortvarend had gehandeld en dat zijn tekortkomingen tuchtrechtelijk laakbaar waren. De maatregel van waarschuwing werd opgelegd aan de oud-notaris, terwijl andere klachtonderdelen ongegrond werden verklaard. Het hof benadrukte dat de oud-notaris onvoldoende blijk had gegeven van inzicht in zijn onzorgvuldige handelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.125.833/01 NOT
nummer eerste aanleg : 07.831/2012/15
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 mei 2014
inzake
[klager]
wonend te[woonplaats],
appellant,
gemachtigde: mr. N.A. Batist, advocaat te Amsterdam,
tegen:
[oud-notaris],
oud-notaris te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. van Hunnik te Barneveld.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant (hierna: klager) is bij een op 19 april 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem (hierna: de kamer), van 22 maart 2013, waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) ongegrond is verklaard.
1.2.
Van de zijde van de oud-notaris is op 20 augustus 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2014. De advocaat van klager, klager en mr. Van Hunnik zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de advocaat van klager aan de hand van een pleitnotitie. De oud-notaris is - met voorafgaande berichtgeving - niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Klager is getrouwd geweest met mevrouw [eerste echtgenote] (hierna: eerste echtgenote). Het huwelijk is ontbonden door overlijden van zijn eerste echtgenote op 14 juni 1993. Uit dit huwelijk zijn drie dochters geboren:[dochter 1], [dochter 2] en[dochter 3].
3.2.
Bij akte op 3 oktober 1994, verleden voor notaris[X], zijn de erfdelen van de dochters in de nalatenschap van hun moeder vastgesteld. Deze erfdelen zijn vastgesteld op fl. 40.698,05 voor ieder van de dochters, welke bedragen zijn omgezet in rentedragende geldleningen.
3.3.
Klager is hertrouwd met mevrouw[tweede echtgenote] (hierna: tweede echtgenote).
3.4.
Op 15 november 2007 hebben klager en de oud-notaris elkaar gesproken over de onder 3.2 vermelde erfdelen van de dochters van klager. Op 30 juni 2009 hebben klager en de oud-notaris elkaar wederom gesproken over de nalatenschap van zijn eerste echtgenote.
3.5.
Klager heeft zijn tweede echtgenote op 30 juni 2009 volmacht gegeven om namens hem
“een overeenkomst te sluiten met de kinderen (…) betreffende uitkering van de erfdelen van bedoelde kinderen in de nalatenschap van hun overleden moeder, zulks in het bijzonder voor wat betreft de berekening van de erfdelen, de berekening van rente en uitbetalen”
en
“de overeenkomst uit te voeren en verder alles meer te doen wat de gevolmachtigde te dezer zake nodig mocht achten, alles met de macht van substitutie.”
3.6.
Op 6 juli 2009 heeft de oud-notaris aan de drie dochters van klager geschreven dat klager met hem contact heeft opgenomen om te overleggen over de erfdelen in de nalatenschap van hun overleden moeder. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Uw vader zou graag zien dat er op korte termijn een akte getekend kan worden waarin wordt vastgelegd dat de erfdelen geheel zijn voldaan. Uw vader is bereid daartoe aan ieder van u een bedrag van € 7.500,00 over te maken.
(…)
Graag verneem ik op vorenstaande uw reactie. In het bijzonder verneem ik graag of u zich in het voorstel van uw vader kunt vinden. Als dat het geval is, zou u bijgaande volmacht kunnen ondertekenen en aan mij kunnen retourneren. De volmacht voorziet in de ondertekening van een akte waarin het vorenstaande wordt vastgelegd.”
3.7.
De drie dochters hebben voormeld voorstel afgewezen. Op 16 juli 2009 heeft klager tenminste twee van de drie dochters gesproken.
3.8.
De oud-notaris heeft op 17 juli 2009 per e-mail aan de drie dochters een brief verstuurd, waarin het volgende is vermeld, voor zover hier relevant:
“Ik begreep dat twee van u gisteren met uw vader hebben gesproken en dat u uw vader, in reactie op zijn voorstel zoals verwoord in mijn brief, een tegenvoorstel heeft gedaan en dat u het daarover samen eens geworden bent.
De afspraak zou nu zijn dat uw oorspronkelijke vorderingen op uw vader gehandhaafd blijven, derhalve op f 40.698,00 ofwel € 18.468,00. U ziet verder af van het vorderen van rente en ook spreekt u af dat de vorderingen niet eerder opeisbaar zijn dan na verloop van twee jaar na overlijden van uw vader.
Voor de goede orde verzoek ik u mij nog even te bevestigen dat het vorenstaande de gemaakte afspraak juist weergeeft. Als dat het geval is, zal ik de akte opstellen waarin een en ander wordt uitgewerkt en formeel wordt vastgelegd.”
3.9.
Dezelfde dag nog, op 17 juli 2009, hebben de drie dochters per e-mail gereageerd op voormelde e-mail van de oud-notaris. [dochter 3]heeft aan de oud-notaris geschreven dat “de inhoud zo goed is omschreven”; [dochter 2] heeft bevestigd dat de oud-notaris de gemaakte afspraken met klager correct heeft weergegeven en[dochter 1] (het hof begrijpt dat dit dochter [dochter 1] is) heeft het volgende aan de oud-notaris gemaild:
“De inhoud van de brief is in grote lijnen akkoord.
Ik ga er vanuit dat de akte inhouderlijk op alles ingaat en beschrijft.”
3.10.
Op 21 juli 2009 is klager geopereerd aan zijn hart.
3.11.
De oud-notaris heeft de onder 3.8 vermelde notariële akte in maart 2010 aan de drie dochters verstuurd.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de oud-notaris dat hij:
1. onzorgvuldig heeft gehandeld, waaronder begrepen dat hij brieven onzorgvuldig heeft geformuleerd,
2. niet voortvarend heeft gehandeld, en
3. klager niet correct heeft bejegend.

5.Het standpunt van de oud-notaris

De oud-notaris heeft de klacht bestreden. Zijn standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. De beoordeling
6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. Dat betekent dat alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor zover het beroepschrift van klager klachten bevat die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht, kan het hof daarvan geen kennis nemen. Klager zal in zijn nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Onzorgvuldig handelen en niet correct bejegenen
6.2.
Met betrekking tot de hiervoor onder 4.1 en 4.3 weergegeven klachtonderdelen heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt ten aanzien van klachtonderdeel 4.1 nog toe dat klager ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van de brief van de oud-notaris van 18 maart 2010 er direct toe heeft geleid dat de drie dochters niet meer tot een notariële formalisering van de volgens klager in juli 2009 gemaakte afspraken over wilden gaan.
Niet voortvarend handelen
6.3.
Met betrekking tot het hiervoor onder 4.2 weergegeven klachtonderdeel heeft klager het volgende aangevoerd. Op 16 juli 2009 heeft hij met (twee van) zijn dochters afgesproken dat hij een bedrag van € 18.468,00 per kind zou betalen, exclusief rente, uit te keren twee jaar na overlijden van klager. Volgens hem is op 16 juli 2009 een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen die zijn drie dochters op 17 juli 2009 aan de oud-notaris schriftelijk hebben bevestigd. Klager verwijt de oud-notaris dat hij de aangekondigde notariële akte in de hiervoor onder 3.8 vermelde brief van 17 juli 2009 pas in maart 2010, maar liefst acht maanden later, heeft opgesteld, terwijl klager na zijn hartoperatie 21 juli 2009 de oud-notaris diverse malen telefonisch heeft verzocht om nadere inlichtingen te geven, aldus klager. De oud-notaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat een klachtprocedure niet is bedoeld om vast te stellen of er wel of niet een overeenkomst tot stand is gekomen.
Tijdvak 17 juli 2009 - 21 juli 2009
6.4.
Anders dan de oud-notaris heeft betoogd, is het hof van oordeel dat aan de hand van de hiervoor onder 3.9 vermelde e-mails van de dochters aannemelijk is geworden dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Het lag dan ook op de weg van de oud-notaris om na de operatie van klager op 21 juli 2009 een concept notariële akte op te stellen. Voor zover klager in zijn klaagschrift heeft bedoeld te stellen dat de oud-notaris tussen 17 juli 2009 en 21 juli 2009 een concept notariële akte had moeten opstellen, volgt het hof deze stelling niet. Het korte tijdsbestek nog daargelaten, hebben de vijf dagen ook nog betrekking op een weekend. Dat de oud-notaris vóór de operatie van klager geen concept notariële akte heeft opgesteld, acht het hof dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Tijdvak medio juli 2009 - januari 2010
6.5.
Met betrekking tot de periode medio juli 2009 tot en met 18 januari 2010 overweegt het hof als volgt. Hoewel de oud-notaris gedurende voormeld tijdvak geen contact heeft gehad met klager, wil dit niet zeggen dat het lange tijdsverloop de oorzaak is geweest dat de dochters zich niet gebonden achten aan de overeenkomst. Dat klager en de oud-notaris vijf maanden lang geen contact met elkaar hebben gehad wegens ziekte van klager is volgens het hof echter onvoldoende uitleg om het lange tijdsverloop te verklaren. Hierbij laat het hof meewegen dat de onder 3.5 vermelde volmacht – waarvan onweersproken door klager is gesteld dat hij die heeft gegeven om de onderhavige kwestie ook door zijn tweede echtgenote te doen regelen tijdens zijn ziekenhuisopname en revalidatie - inhoudt, anders dan de oud-notaris heeft betoogd, dat de door klager aan de tweede echtgenote verleende - door de oud-notaris geredigeerde - volmacht tevens de bevoegdheid inhield om namens klager de nog op te maken notariële akte te ondertekenen. Op grond van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de oud-notaris in de onderhavige zaak niet voortvarend heeft gehandeld. Het hof acht de tekortkoming van de oud-notaris in de gegeven omstandigheden jegens klager van voldoende gewicht om die aan te merken als tuchtrechtelijk laakbaar.
Tijdvak januari 2010 - maart 2010
6.6.
De periode januari 2010 en maart 2010 acht het hof, net als de kamer, langer dan wenselijk is, maar op de door de kamer genoemde gronden in haar rechtsoverweging 4.9 niet zodanig dat dit leidt tot een tuchtrechtelijke verwijtbaarbaarheid.
Maatregel
6.7.
Uit rechtsoverweging 6.5. volgt dat het tweede klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, zodat de beslissing van de kamer moet worden vernietigd. Het hof acht de oplegging van een maatregel passend en geboden. Bij het bepalen van de maatregel houdt het hof rekening met de ernst van het verwijt en het feit dat de oud-notaris geen blijk ervan heeft gegeven dat hij de onjuistheid inziet van zijn niet voortvarend handelen in de onderhavige zaak. Gelet hierop acht het hof de maatregel van waarschuwing passend.
6.8.
Klager heeft in zijn beroepschrift nog verzocht om onderzoeken te laten instellen. Het hof passeert deze verzoeken, aangezien het hof deze bevoegdheden niet toekomt.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart het in overweging 4 onder 2 weergegeven gegrond en legt aan de oud-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn in hoger beroep geformuleerde nieuwe klachten en wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.H.N. Stollenwerck en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 mei 2014 door de rolraadsheer.