ECLI:NL:GHAMS:2014:1713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
200.126.328/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld. De man is op 2 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2013. De vrouw heeft op 4 juli 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 23 september 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten. De man en vrouw zijn in 1995 gehuwd en hebben drie kinderen. Hun huwelijk is in 2006 ontbonden. De man heeft in het verleden verschillende bijdragen in de kosten van de kinderen betaald, maar stelt dat hij door een verkeersongeval in 2007 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt, wat zijn financiële situatie heeft beïnvloed. Hij verzoekt de bijdrage te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat de man in de periode van 1 oktober 2010 tot 1 januari 2013 in staat was de bijdrage van € 500,- per maand te voldoen, maar dat hij vanaf 1 januari 2013 niet meer in staat is om een bijdrage te betalen. Het hof vernietigt de beschikking voor zover deze ziet op de bijdrage vanaf 1 januari 2013 en stelt deze op nihil, terwijl de overige delen van de beschikking worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 maart 2014
Zaaknummer: 200.126.328/01
Zaaknummer eerste aanleg: 130385 / FA RK 11-633
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 2 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 februari 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 130385 / FA RK 11-633.
1.3.
De vrouw heeft op 4 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 12 en 13 september 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 13 september 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 23 september 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 29 mei 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 mei 2006 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 1996, […] (hierna: [kind b]) [in] 1998 en […] (hierna: [kind c]) [in] 2002 (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 11 mei 2006 van de rechtbank Alkmaar is, voor zover thans van belang, een door de man met ingang van 29 mei 2006 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 302,- per kind per maand.
2.3.
Partijen zijn op 15 juni 2006 bij addendum convenant een door de man met ingang van 1 juli 2006 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen van € 470,- per maand. Partijen zijn op 10 februari 2009 bij addendum convenant een door de man met ingang van 1 januari 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen van € 500,- per maand. Partijen zijn op 12 december 2009 bij addendum convenant een door de man met ingang van 1 januari 2010 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen van opnieuw € 500,- per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1969. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam geweest in loondienst bij [werkgever 1] en [werkgever 2] Blijkens de jaaropgaven over 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 bedroeg zijn fiscaal loon in dit verband in die jaren respectievelijk € 62.478,-, € 69.209,-, € 63.701,-, € 46.631,- en € 20.000,-. De arbeidsovereenkomst van de man is per 1 januari 2011 opgezegd.
Hij is met ingang van 1 januari 2013 werkzaam in loondienst bij [werkgever 3]. Zijn salaris bedraagt volgens de salarisspecificatie over augustus 2013 € 739,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld.
Hij ontvangt van Zwitserleven een pensioenuitkering. Blijkens de jaaropgaven over 2011 en 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dit verband in die jaren respectievelijk € 4.721,- en € 3.147,-. Zijn pensioenuitkering bedraagt volgens de uitkeringsspecificatie over januari 2013 € 262,- bruto per maand.
Hij ontvangt van het UWV een WGA/WIA-uitkering. Blijkens de jaaropgaven over 2010, 2011 en 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dit verband in die jaren respectievelijk € 17.406,-, 36.817,- en € 25.479,-. De uitkering bedraagt volgens de betaalspecificatie over juli 2013 € 621,- bruto per maand.
Hij heeft uit hoofde van een schadevergoeding naar aanleiding van een verkeersongeval in 2007 een bedrag van € 127.500,- van Univé uitgekeerd gekregen.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de man bewoonde woning heeft hij in 2012 in totaal € 8.541,- aan rente betaald. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 78,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde 2012 is vastgesteld op € 178.000,-
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij met ingang van 1 januari 2013 € 130,- per maand. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 29,- per maand.
2.5.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1970. Zij heeft een nieuwe partner en vormt met hem en de kinderen van partijen een gezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 11 mei 2006 van de rechtbank Alkmaar en voor zover thans van belang, een door de man met ingang van 1 oktober 2010 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 500,- per maand, telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen primair met ingang van 1 oktober 2010 en subsidiair met ingang van 1 juni 2012 op nihil wordt gesteld en meer subsidiair een zodanig bedrag vast te stellen met ingang van een zodanig tijdstip als het hof juist acht.
3.3.
De vrouw verzoekt het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een zodanig door de man te betalen bijdrage vast te stellen, met ingang van een zodanig tijdstip als het hof juist acht.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man, alsmede de ingangsdatum van een eventueel door de man te betalen gewijzigde kinderbijdrage. De door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen van € 344,- per kind per maand per 1 januari 2010 is niet in geschil en staat derhalve vast.
Ingangsdatum
4.2.
Het hof zal, evenals de rechtbank, de verplichting van de man om een bijdrage ten behoeve van de kinderen te betalen beoordelen per 1 oktober 2010 nu (de man met ingang van die datum gestopt is met het betalen van een bijdrage en) ook partijen van deze beoordelingsdatum uitgaan.
Draagkracht man
4.3.
De man stelt, kort gezegd, dat hij met ingang van 1 oktober 2010 niet in staat is een kinderbijdrage te voldoen van € 500,- per maand door een inkomensterugval als gevolg van het verkeersongeval waar hij in 2007 bij betrokken is geraakt. De schadevergoeding die de man naar aanleiding van dit ongeval ontvangen heeft was bestemd om de enorme inkomensterugval op te vangen, maar was hiervoor niet toereikend en is deels opgegaan aan medische en andere kosten en overigens volledig opgesoupeerd, aldus de man.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.4.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening houden met de alleenstaandennorm en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren.
4.5.
Gebleken is dat de man op 3 juli 2007 betrokken is geraakt bij een verkeersongeval en dat hij hierbij letsel (een whiplash) heeft opgelopen. Als gevolg hiervan is de man gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. De termijn van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is verstreken op 1 juni 2012. De man heeft aansluitend een loongerelateerde WGA-uitkering van 59% ontvangen, hetgeen impliceert dat de man nog 41 % arbeidsgeschikt was. De man heeft in dit verband gesteld dat hij met ingang van 31 maart 2009 is aangemeld bij Rentree, dat hij in het kader van re-integratie samen met Rentree een plan heeft opgesteld om weer terug te keren naar de arbeidsmarkt, dat hij naast het re-integratieproject niet in staat was nog andere sollicitatieactiviteiten te verrichten en dat het niet mogelijk is om een WW-uitkering aan te vragen in combinatie met een WGA-uitkering, hetgeen door de vrouw is betwist. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de man geen aanspraak kon maken op een WW-uitkering naast zijn WGA-uitkering. Ten aanzien van de verdiencapaciteit van de man overweegt het hof als volgt. Vast staat dat de man met ingang van 1 januari 2013 werkzaam is in loondienst bij [werkgever 3] en gemiddeld € 739,- bruto per maand verdient. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat hij in de periode hieraan voorafgaand niet in staat was een dergelijk inkomen te verdienen, is het hof van oordeel dat de man in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 januari 2013 een verdiencapaciteit had van in ieder geval € 739,- bruto per maand en dat van hem verwacht mocht worden dat hij deze verdiencapaciteit, naast zijn WGA-uitkering, ook had benut.
4.6.
Voorts staat vast dat de man als gevolg van het ongeval in 2007 een schadevergoeding heeft ontvangen van Univé van in totaal € 127.500,-. Dit bedrag is in de periode van februari 2008 tot en met juli 2010 uitgekeerd in de vorm van voorschotten van in totaal € 27.500,- en in januari 2011 is een slotuitkering van € 100.000,- gevolgd. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar hij de schadevergoeding aan besteed heeft. De man heeft ter zitting in hoger beroep weliswaar verklaard dat hij de vergoeding heeft besteed aan onder meer medische behandelingen, een auto, kosten aan zijn woning, pensioen en aanvulling op de WGA-uitkering maar hij heeft dit niet onderbouwd met stukken, hetgeen gelet op de betwisting door de vrouw wel op zijn weg had gelegen. Met inachtneming van de door de man te ontvangen WGA-uitkering, alsmede zijn verdiencapaciteit van € 739,- bruto per maand en de door de man te ontvangen pensioenuitkering van Zwitserleven, gaat het hof er dan ook vanuit dat de man in de periode van 1 oktober 2010 tot 1 januari 2013 zijn inkomensterugval met de schadevergoeding heeft kunnen opvangen en zijn inkomen heeft kunnen aanvullen tot het inkomen dat de man genoot ten tijde van het tot stand komen van het convenant waarbij partijen een kinderbijdrage van € 500,- zijn overeengekomen. Hiervan uitgaande is het hof van oordeel dat de man met ingang van 1 oktober 2010 tot 1 januari 2013 in staat moet worden geacht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 500,- per maand te voldoen. De bestreden beschikking zal dan ook in zoverre worden bekrachtigd.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij thans twintig uur per week werkt op basis van het minimumloon, dat hij weliswaar hoopt op een uitbreiding van zijn contract maar dat hierover geen zekerheid bestaat en voorts dat hij geen spaargeld heeft. Het hof overweegt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met ingang van 1 januari 2013 doet wat in zijn vermogen ligt om een zo hoog mogelijk inkomen te verwerven en dat hij, uitgaande van zijn inkomsten en zijn lasten, niet in staat kan worden geacht enige bijdrage te voldoen in de kosten van de kinderen. Het hof gaat er hierbij vanuit dat de man de schadevergoeding op 1 januari 2013 heeft opgesoupeerd om zijn inkomen tot niveau van voor het ongeval aan te vullen. De door de man te betalen kinderbijdrage zal dan ook met ingang van 1 januari 2013 op nihil worden gesteld.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 1 januari 2013, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2013 op nihil;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.F.G.H. Beckers en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.