Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. S.C. Gordijnte [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker had eerder, op 3 februari 2014, een afwijzing ontvangen van de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 25 maart 2014, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.C. Gordijn. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat hij in detentie heeft gezeten, wat heeft bijgedragen aan het ontstaan van zijn schulden. Hij betwistte dat hij niet te goeder trouw was ten aanzien van zijn schulden en voerde aan dat hij zijn taakstraf had voldaan en bezig was met het stabiliseren van zijn leven.
Het hof heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en vastgesteld dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De terugvorderingsbesluiten van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) toonden aan dat verzoeker een aanzienlijke schuld had laten ontstaan, en het hof oordeelde dat verzoeker niet tijdig de benodigde informatie aan de DWI had doorgegeven. Bovendien was verzoeker niet in staat om aan te tonen dat zijn omstandigheden voldoende waren veranderd om aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling te voldoen.
Het hof concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn situatie was gestabiliseerd en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en gaf verzoeker de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, indien hij kon aantonen dat zijn situatie verbeterd was.