Uitspraak
mr. J.C.R. de Lyonte [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben appellanten, die onder beschermingsbewind staan, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam waarin hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van hun schulden aan de Belastingdienst en het UWV, die voortvloeiden uit onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag en WAO-toeslag. Appellanten betwistten deze conclusie en voerden aan dat zij in de veronderstelling verkeerden recht te hebben op de toeslagen, en dat hun financiële problemen het gevolg waren van omstandigheden buiten hun schuld.
Tijdens de zitting in hoger beroep hebben appellanten hun situatie toegelicht, waarbij zij benadrukten dat zij sinds hun onderbewindstelling in 2012 hun financiële situatie onder controle hebben gekregen. De beschermingsbewindvoerder heeft betalingsregelingen getroffen met schuldeisers en appellanten hebben een budgetcursus gevolgd. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten zich inspannen om hun schulden af te lossen en dat er sinds de onderbewindstelling geen nieuwe schulden zijn ontstaan.
Het hof oordeelde dat, hoewel appellanten niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden, er voldoende gronden waren om hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing, met de opdracht de zaak voort te zetten bij de rechtbank Amsterdam.