ECLI:NL:GHAMS:2014:1822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
200.132.298/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • A.H.N. Stollenwerck
  • G. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onzorgvuldige afwikkeling van nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat te Amsterdam. De notaris, appellant in deze zaak, had een klacht ontvangen van klager, die zich als mogelijke enige erfgenaam van de overleden erflater beschouwde. Klager had in 2007 de notaris schriftelijk geïnformeerd over zijn mogelijke erfgenaamschap, maar de notaris had desondanks de nalatenschap afgehandeld zonder rekening te houden met deze informatie. Het hof oordeelde dat de notaris niet zorgvuldig had gehandeld, aangezien hij niet had onderzocht of klager inderdaad de enige erfgenaam was, ondanks de aanwijzingen die hij had ontvangen. Het hof oordeelde dat de notaris zijn zorgplicht had verwaarloosd en dat zijn handelen tuchtrechtelijk laakbaar was. De notaris had ook zijn declaratie ten onrechte verrekend met de nalatenschap, zonder dat hij de juiste toestemming had van de erfgenamen. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer en legde de maatregel van berisping op aan de notaris. De zaak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de afwikkeling van nalatenschappen door notarissen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.132.298/01 NOT
nummer eerste aanleg : 527768 / NT 12-54 J
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 mei 2014
inzake
[appellant],
notaris te Amsterdam,
appellant,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te gemeente [woonplaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr.[gemachtigde] te [woonplaats].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de notaris, is bij een ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat te Amsterdam, verder de kamer, van 16 juli 2013. Bij deze beschikking heeft de kamer de klacht van geïntimeerde, verder klager, tegen de notaris ten dele gegrond verklaard en aan hem deswege de maatregel van waarschuwing opgelegd en ten dele ongegrond. Voor het overige is klager in zijn klacht niet ontvankelijk verklaard.
1.2.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2014. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Van de zijde van klager is, zoals vooraf aangekondigd, niemand verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het verzoekschrift in hoger beroep, gedateerd op 14 augustus 2013, vermeldt als stempeldatum van ontvangst ter griffie 19 augustus 2013 met de woorden “TEAM K.G.”. Blijkens een kopie van een verklaring van PostNL die zich bij de stukken bevindt, is de enveloppe met dat verzoekschrift op donderdag 15 augustus 2013 te 04.58 uur in de postbus van het hof bezorgd. Het hof kent geen ‘Team K.G.’, zodat het er voor moet worden gehouden dat de stempeldatum niet ter griffie van het hof is geplaatst. Op grond van het vorenstaande zal het hof bij de beoordeling van het tijdstip van de indiening van het hoger beroep uitgaan van genoemde mededeling van PostNL (15 augustus 2013). Het verzoekschrift in hoger beroep is – mede gelet op de datum van verzending van de beslissing door de kamer, te weten 16 juli 2013 – derhalve tijdig ontvangen, zodat de notaris uit dien hoofde ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

4.De feiten

Het hof gaat voor de beoordeling van de klacht in dit hoger beroep uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden:
- Op 21 november 2005 is overleden de heer [erflater], verder: erflater.
- Op 28 november 2005 heeft kandidaat-notaris [X](verder: de kandidaat-notaris), verbonden aan het kantoor van de notaris, een bespreking gevoerd met de zuster en halfbroer van erflater, waarbij aan de orde is gekomen dat erflater mogelijk een biologische zoon had.
- Op 10 december 2007 heeft de raadsman van klager aan de kandidaat-notaris een brief geschreven waarin hij onder meer meldt dat voor zover hem bekend klager de zoon is van erflater en eveneens enig erfgenaam.
- In een ongedateerde en ongetekende notitie, die naar het hof begrijpt afkomstig is van de kandidaat-notaris en gericht aan de raadsman van klager, schrijft de kandidaat-notaris dat zij het tot haar taak rekent de naaste familie te informeren over het feit dat zij rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zij geen erfgenamen blijken te zijn als klager slaagt in een eventueel door hem in te stellen vaderschapsactie (het hof begrijpt: een actie tot vaststelling vaderschap).
- Op 17 februari 2009 heeft klager bij de rechtbank Haarlem een verzoekschrift ingediend, strekkende tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van erflater.
- Op 4 mei 2009 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven waarin als erfgenamen zijn opgenomen de (half)broers en (half)zusters van erflater, te weten [A], [B], [C] en[D].
- Op 19 juni 2009 heeft de notaris een afschrift van de verklaring van erfrecht aan de raadsman van klager gezonden.
- Bij brief van 19 november 2010 heeft klager de eerdergenoemde kandidaat-notaris aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij heeft geleden of mocht lijden ten gevolge van het feit dat de notaris ondanks de brief van klager van 10 december 2007 is overgegaan tot afwikkeling van de nalatenschap.
- Bij beschikking van 12 april 2011 heeft de rechtbank Haarlem vastgesteld dat erflater de vader van klager is.
- Een e-mail van 6 mei 2011 van de kandidaat-notaris aan de raadsman van de klager luidt, voor zover van belang:
“Bijgaand een overzicht van de hier bekende schulden en baten uit de nalatenschap van de heer [erflater]. Het betreft een bedrag van 18.000 euro (...);
*Dit bedrag is na aftrek van twee schulden (…) en de kosten voor de notariële afwikkeling (...), derhalve ... euro aan mevrouw [A] als gevolmachtigde van de erfgenamen, overgemaakt.”

5.Het standpunt van klager

Klager verwijt de notaris dat hij:
1. Een verklaring van erfrecht heeft opgesteld waarin de (half)broers en (half)zusters van erflater als erfgenamen zijn genoemd terwijl hij op de hoogte was van de mogelijkheid dat niet de (half)broers en (half)zusters de erfgenamen van erflater zijn maar klager diens enige erfgenaam.
2. Met de wetenschap die hij had en zonder daarin klager te kennen de nalatenschap van erflater conform de verklaring van erfrecht heeft afgewikkeld en aan de in de verklaring van erfrecht genoemde erfgenamen de gelden heeft uitgekeerd.
3. De kosten van de boedelafwikkeling ten onrechte in mindering heeft gebracht op de nalatenschap nu klager de notaris nooit enige opdracht heeft gegeven.
4. Ten onrechte met een beroep op zijn verschoningsrecht heeft geweigerd het boedeldossier aan klager af te geven, nu hij al kort na het overlijden van erflater op de hoogte is gebracht van het bestaan van klager.

6.Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.

7.De beoordeling

7.1.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft het onderzoek in hoger beroep ertoe geleid dat het hof zich verenigt met de beschouwingen en gevolgtrekkingen die zijn vervat in de beslissing van de kamer. Klager is niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
7.2.1.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het hof het volgende. Bij brief van 10 december 2007 is door de raadsman van klager aan de notaris/kandidaat-notaris medegedeeld dat klager de zoon is van erflater, enig kind en derhalve enig erfgenaam. De notaris was dus vanaf dat moment – hij heeft dat niet betwist – er van op de hoogte dat klager gemotiveerd pretendeerde enig erfgenaam te zijn van erflater, hetgeen gevolgen zou kunnen hebben voor de afwikkeling van de nalatenschap.
De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep medegedeeld dat hij, wanneer het hof oordeelt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door niet uit eigen beweging te informeren naar de stand van zaken omtrent het instellen van een vaderschapsactie (het hof begrijpt: een actie tot vaststelling vaderschap) en desondanks is overgegaan tot uitbetaling van de gelden aan de erfgenamen als genoemd in de verklaring van erfrecht, zich met dat oordeel kan verenigen.
7.2.2.
Het hof oordeelt dat, nu de notaris met de wetenschap die hij had, vervolgens toch tot afwikkeling van de nalatenschap is overgegaan – weliswaar op grond van de door hem ten onrechte afgegeven verklaring van erfrecht – zonder nader onderzoek in te stellen dan wel op andere wijze te proberen zekerheid te verkrijgen omtrent een mogelijk ingestelde actie tot vaststelling vaderschap, de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het had op de weg van de notaris gelegen zich nadere informatie te verschaffen over de rechtspositie van klager met betrekking tot de nalatenschap van erflater, alvorens deze overeenkomstig de door hem afgegeven verklaring van erfrecht af te wikkelen. Door dit na te laten heeft hij zijn zorgplicht in ieder geval jegens klager verwaarloosd. Het klachtonderdeel is gegrond.
7.3.
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt het hof het volgende. De notaris heeft verklaard met toestemming van de broers/zusters van erflater zijn declaratie in mindering gebracht te hebben op het aan hen als toenmalige erfgenamen uit te keren bedrag, zodat hij aldus zorgvuldig heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof zou het verrekenen van de declaratie van de notaris met het bedrag dat aan de broers/zusters als erfgenamen zou toekomen met die toestemming niet klachtwaardig zijn geweest indien zij de erfgenamen zouden zijn geweest. Evenwel was klager de erfgenaam, zodat de broers/zusters niet bevoegd waren om de verzochte toestemming tot verrekening te geven. De notaris heeft, ondanks dat hem gezegd was dat de broers/zusters mogelijk niet erflaters erfgenamen zouden zijn, het risico genomen, welk risico zich heeft verwezenlijkt, de kosten zonder bevoegdelijk gegeven toestemming door middel van verrekening te verhalen op de nalatenschap. En daarmee is dit klachtonderdeel eveneens gegrond.
7.4.
Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft het onderzoek in hoger beroep ertoe geleid dat het hof zich verenigt met de beschouwingen en gevolgtrekkingen die zijn vervat in de beslissing van de kamer. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
7.5.
Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt. De notaris heeft met betrekking tot de afwikkeling van erflaters nalatenschap niet gehandeld zoals een zorgvuldig handelend notaris betaamt en daardoor de belangen van klager in aanzienlijke mate veronachtzaamd. De verrekening door de notaris van zijn declaratie ligt in het verlengde daarvan. Ondanks dat hem door klagers advocaat reeds in december 2007 schriftelijk er op gewezen was dat klager mogelijk de enige erfgenaam van erflater zou zijn, heeft de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap op geen enkele wijze blijk gegeven rekening te hebben gehouden met de mogelijkheid van de inhoudelijke juistheid van die op zich niet onwaarschijnlijke mededeling. Door zo te handelen heeft de notaris het vertrouwen geschaad dat het publiek in het ambt van de notaris heeft. Gezien de aard en de ernst van de handelwijze van de notaris is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.
7.6.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beslissing in zijn geheel vernietigen en beslissen overeenkomstig het voorgaande.
7.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
7.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende;
- verklaart klager niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel;
- verklaart het tweede en het derde klachtonderdeel gegrond, met oplegging van de maatregel van berisping;
- verklaart het vierde klachtonderdeel ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.H.N. Stollenwerck en
G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 mei 2014 door de rolraadsheer.