ECLI:NL:GHAMS:2014:2091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
23-000917-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid leidend tot zwaar lichamelijk letsel door brandstichting met benzine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2007 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [slachtoffer] door het gooien van benzine op diens kleding en het vervolgens aansteken daarvan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, maar het hof kwam tot de conclusie dat het vonnis niet in stand kon blijven vanwege een andere strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door een aansteker aan te steken in de nabijheid van de besprenkeld met benzine kleding van het slachtoffer, wat leidde tot brandwonden en andere ernstige verwondingen. Het hof sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte het meer subsidiair bewezen dat de verdachte roekeloos had gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en de in beslag genomen voorwerpen werden verbeurd verklaard. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van € 3.521,80 te betalen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000917-11
datum uitspraak: 9 april 2014
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-450263-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten (onder meer) een of meer (ontsierende) litteken(s) (van) en/of brandwonden op zijn hand(en) en/of in de nek en/of in het gezicht, althans aan het lichaam en/of gevoelloosheid in de nek en/of in een duim, althans een hand en/of verlies aan kracht in een hand), heeft toegebracht, door opzettelijk benzine, althans brandstof op de kleding en/of lichaam van die [slachtoffer] te gooien/sprenkelen, althans aan de brengen en/of (vervolgens) (op geringe afstand) bij de kleding en/of het lichaam van die [slachtoffer] (die besprenkeld en/of overgoten was met benzine, althans brandstof) een aansteker (aan) te steken/ontvlammen tengevolge waarvan de kleding van en/of het lichaam van die [slachtoffer] in de brand is gevlogen/geraakt, althans in de brand stond;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] benzine, althans brandstof op de kleding en/of het lichaam heeft/hebben gegooid/gesprenkeld, althans heeft/hebben aangebracht en/of (vervolgens) (op geringe afstand) bij de kleding en/f het lichaam van die [slachtoffer] (die besprenkeld en/of overgoten was met benzine, althans brandstof) een aansteker heeft/hebben aangestoken/ontvlamd, tengevolge waarvan de kleding van en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] in de brand is gevlogen/geraakt en die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten (onder meer) een of meer (ontsierende) litteken(s) (van) en/of brandwonden op zijn hand(en) en/of in de nek en/of in het gezicht, althans aan het lichaam en/of gevoelloosheid in de nek en/of in een duim, althans een hand en/of verlies aan kracht in een hand), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen - grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig en/of - roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend [slachtoffer] benzine, althans brandstof op de kleding en/of het lichaam heeft/hebben gegooid/gesprenkeld, althans aangebracht en/of (vervolgens) (op geringe afstand) bij de kleding en/of het lichaam van die [slachtoffer] (die besprenkeld en/of overgoten was met benzine, althans brandstof) een aansteker heeft/hebben aangestoken/ ontvlamd, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat de kleding van en/of het lichaam van die [slachtoffer] in de brand is/zijn gevlogen/geraakt en die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een of meer (ontsierende) litteken(s) (van) en/of brandwonden op zijn hand(en) en/of in de nek en/of in het gezicht, althans aan het lichaam en/of gevoelloosheid in de nek en/of in een duim, althans een hand en/of verlies aan kracht in een hand, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere strafoplegging komt. Voorts dient het vonnis om processuele redenen te worden vernietigd.

Redengevende feiten en omstandigheden

Het hof verenigt zich met de redengevende feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder 3.1 in het vonnis en neemt deze, alsmede de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, die in het vonnis zijn opgenomen in de voetnoten 1 tot en met 21, over, met dien verstande dat:
- in de onderste alinea op pagina 2 in de eerste regel tussen “een afstand van” en “vier meter” wordt ingevoegd: ongeveer.
- in de onderste alinea op pagina 2 in de derde regel tussen “een afstand van” en “30 cm” wordt ingevoegd: ongeveer.
- de volgende bewijsmiddelen worden toegevoegd:
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007292595-1 van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina 6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van
[slachtoffer]:
Ik zag dat ‘[medeverdachte 1]’ een zwaaiende beweging maakte met de jerrycan en dat er benzine uit de jerrycan kwam. De benzine kwam vervolgens op mijn kleding terecht. Ik zag dat de voorzijde van mijn jas helemaal nat was en wat stukken van mijn broek. Ik riep dat ik mij nu moest gaan omkleden. Ik zag dat [verdachte] een aansteker in zijn rechterhand hield. Ik zag dat hij met de aansteker zat te spelen. Hij deed de aansteker namelijk steeds aan en uit. Ik zag dat hij zijn rechterarm strekte met de aansteker in zijn hand. Vervolgens zag ik dat [verdachte] de aansteker aan deed. Mijn kleding vatte vlam.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007292595-1 van 3 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 11). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van
[getuige]:
Ik zag duidelijk dat de man die de jerrycan vasthield hiermee een slingerende beweging maakte in de richting van zijn collega. Vervolgens zag ik dat uit deze jerrycan door de slingerende beweging een vloeistof op de kleding van zijn collega kwam. Ik zag dat de kleding hierdoor nat werd. Hierna zag ik dat een van de andere mannen een aansteker in zijn handen had en deze hield voor de man die zojuist met de vloeistof was besprenkeld. Hierop zag ik een steekvlam en zag ik dat de man die de vloeistof over zich heen had gekregen in brand stond. De man die de aansteker vasthield had zeker geen sigaret in zijn mond. Deze man bewoog de aansteker in de richting van de kleding van de man die hierop in brand vloog.

Bewijsoverweging

Het hof is van oordeel dat uit het feit dat de verdachte op het moment van het incident met de benzine op korte afstand van [slachtoffer] en [medeverdachte 2] stond en het feit dat zij op dat moment met zijn drieën ‘aan het dollen’ waren, moet worden afgeleid dat hij dit incident heeft gezien. Het hof leidt dit mede af uit zijn reactie, bestaande in de beweging met de aansteker in de richting van [slachtoffer]. Het hof begrijpt die beweging aldus dat de verdachte, naar het aanneemt bij wijze van grap, heeft willen doen alsof hij diens kleding in brand wilde steken, wat daarop ook daadwerkelijk gebeurde.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen
de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Evenmin is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2], zodat geen sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging in het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Aan het hof staat ter beoordeling of het aan de schuld van de verdachte, in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, is te wijten dat het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en zo ja, of die schuld als roekeloosheid kan worden gekwalificeerd. Bij de beoordeling moet vooropgesteld worden dat onder schuld als delictsbestanddeel een min of meer grove en aanmerkelijke schuld wordt verstaan en dat van roekeloosheid eerst sprake is in het geval de gedraging zodanig ernstig onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig is dat deze grenst aan opzet.
Of sprake is van een dergelijke schuld is onder meer afhankelijk van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval.
Bij deze beoordeling speelt een rol of op grond van wat de algemene ervaringsregels vooraf leren, gezegd kan worden dat de verdachte door zijn handelen een onacceptabel risico in het leven heeft geroepen dat een ander zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit risico dient voorzienbaar te zijn geweest en het gevolg, dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, dient te wijten te zijn aan de schuld van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is geweest van zodanig ernstige schuld van de verdachte, dat deze gekwalificeerd dient te worden als roekeloosheid. De verdachte heeft, wetend dat [slachtoffer] zojuist benzine over zich heen had gekregen en terwijl hij op korte afstand van hem stond, zijn aansteker in diens richting gehouden en ontstoken, waardoor de kleding van [slachtoffer] ontvlamde.
Het ontsteken van een aansteker in de directe nabijheid van de zeer ontvlambare stof benzine levert naar algemene ervaringsregels een risico op een explosie of brand op. De verdachte heeft derhalve welbewust het risico in het leven geroepen dat een steekvlam zou ontstaan, waardoor de kleding van [slachtoffer] vlam zou vatten met als te verwachten gevolg dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, zou oplopen. Dit risico was in het algemeen en ook voor hem voorzienbaar. De verwondingen die daaruit voortvloeiden, waren als te verwachten gevolgen van deze gebeurtenissen te beschouwen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het handelen van de verdachte als schuld in de vorm van roekeloosheid dient te worden aangemerkt.
Het hof overweegt tot slot dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het letsel dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van de verdachte heeft opgelopen, te weten: brandwonden, resulterend in ontsierende littekens op een hand, in de nek en in het gezicht, alsmede gevoelloosheid in de nek en in een duim en verlies van kracht in een hand, voldoende ernstig is om als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid. Ook uit de slachtofferverklaring en de verklaring van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het letsel in elk geval deels van blijvende aard is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
meer subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2007 te Amsterdam roekeloos op geringe afstand bij de kleding van
[slachtoffer], die besprenkeld was met benzine, een aansteker heeft aangestoken, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat de kleding van en het lichaam van die [slachtoffer] in de brand zijn gevlogen en die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten ontsierende littekens en brandwonden op zijn hand en in de nek en in het gezicht en gevoelloosheid in de nek en in een duim en verlies aan kracht in een hand, heeft bekomen.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen. De rechtbank heeft de in beslag genomen aanstekers verbeurd verklaard. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen en heeft aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering rekening gehouden met het tijdsverloop gedurende de behandeling in hoger beroep. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op geringe afstand van de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] een aansteker aangestoken, terwijl de kleding van [slachtoffer] kort daarvoor besprenkeld was met benzine.
Hierdoor heeft de kleding van [slachtoffer] vlam gevat. Uit de letselverklaringen en de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat dit incident voor hem zeer ernstige lichamelijke en psychische gevolgen heeft gehad. Er is PTSS (posttraumatische stress stoornis) vastgesteld en hij is in een depressie beland. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] in hoger beroep heeft hij aan de brandwonden blijvende littekens overgehouden en ook thans nog last van gevoelloosheid en krachtverlies in de verbrande delen van zijn lichaam. Hij herbeleeft het gebeuren nog regelmatig. Bovendien heeft hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten drie jaar niet kunnen werken. Hoewel dit, naar het hof aanneemt, niet de bedoeling van de verdachte is geweest, is dit wel het gevolg van zijn roekeloze handelen. Het hof rekent hem dit zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2014 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van een over de verdachte uitgebracht reclasseringsrapport van
6 april 2009.
Het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, van oordeel dat ook thans nog een onvoorwaardelijke straf dient te volgen. Gelet op het tijdsverloop acht het een voorwaardelijk strafdeel niet meer op zijn plaats.
Een werkstraf is niet aan de orde, nu uit een zich in het dossier bevindend uittreksel van de Justitiële informatiedienst blijkt dat de verdachte in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en de (niet gemachtigde) raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft met de verdachte. Het hof acht een werkstraf, hoewel in beginsel wel passend, daarom niet uitvoerbaar.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep, zal het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen tot 4 weken.

In beslag genomen voorwerpen

Het bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.521,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 63 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 3 aanstekers BIC 3206733.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.521,80 (drieduizend vijfhonderd-eenentwintig euro en tachtig cent), bestaande uit € 521,80 (vijfhonderdeenentwintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 3.521,80 (drieduizend vijfhonderdeenentwintig euro en tachtig cent), bestaande uit € 521,80 (vijfhonderdeenentwintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. W.H. van Benthem en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2014.
Mr. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.