ECLI:NL:GHAMS:2014:2116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
23-002967-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake invoer van cocaïne met bespreking van verweren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 26 juni 2012. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor de invoer van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft wel de verweren van de verdediging besproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder dat het openbaar ministerie verantwoordelijk was voor de situatie waarin de verdachte op een 'zwarte-lijst' van KLM was geplaatst, waardoor zij niet kon terugkeren naar Curaçao. Dit zou volgens de verdediging moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarnaast werd aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat de medeverdachte volgens de verbalisanten de Nederlandse taal voldoende machtig zou zijn, wat volgens de verdediging niet waar was. Ook werd gesteld dat de verdachte onterecht was onderworpen aan een lijfsvisitatie, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de omstandigheden rondom de 'zwarte-lijst' niet relevant waren voor de strafzaak. De aanhouding was volgens het hof ook rechtmatig en de volgorde van gebeurtenissen had niet geleid tot verzuimen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002967-12
datum uitspraak: 20 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 26 juni 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-800043-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof nader zal ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren zoals hieronder weergegeven.

Bespreking verweren raadsman

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in het hoger beroep bepleit:
1.
dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor het feit dat de verdachte op een “zwarte-lijst” van de KLM terecht is gekomen waardoor zij niet heeft kunnen terugkeren naar Curaçao, hetgeen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
2.
dat de aanhouding op onrechtmatige wijze is geschied nu de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee in hun verhoor bij de raadsheer-commissaris én in een ambtsedig proces-verbaal hebben verklaard/geverbaliseerd dat de medeverdachte [medeverdachte] de Nederlandse taal voldoende machtig was terwijl dit blijkens het overlegde proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 22 maart 2012 kennelijk onwaar moet zijn en de slikkerscriteria derhalve vermoedelijk zijn opgenomen omdat [medeverdachte] niet uit zijn woorden kwam, hetgeen eveneens zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
3.
dat de verdachte de aandacht trok door haar wijze van kleden; vermoedelijk om die reden onderworpen is aan een lijfsvisitatie en haar bovendien pas daarna het recht op een advocaat is medegedeeld, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Ad. 1. Het feit dat de verdachte op een “zwarte-lijst” is terechtgekomen en deze omstandigheid haar terugkeer naar Curaçao heeft belemmerd, acht het hof een omstandigheid die in onvoldoende mate verband houdt met de strafzaak zoals thans aan het oordeel van het hof onderhevig. Dit verweer kan in deze zaak mitsdien niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Ad. 2. Voor zover er al sprake zou zijn van gebreken waardoor de aanhouding van [medeverdachte] zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is door de raadsman onvoldoende onderbouwd hoe dit zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak van verdachte.
Ad 3. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 14 januari 2012, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], is er op 14 januari 2012 een verscherpte controle uitgevoerd op de vlucht vanuit Curaçao via Aruba naar de luchthaven Schiphol. Bij deze verscherpte controle heeft verbalisant [verbalisant 2] de verdachte gecontroleerd. Het viel verbalisant [verbalisant 2] op dat de verdachte zich bij die controle krampachtig gedroeg, waarop hij de eerste verbalisant, te weten [verbalisant 1], heeft verzocht een lijfsvisitatie zonder ontkleding te verrichten bij de verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft, naar aanleiding van de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], zijn vrouwelijke collega’s, te weten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], toestemming gegeven een lijfsvisitatie met ontkleding te verrichten. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben daarop de verdachte meegenomen naar een afgesloten visitatieruimte en na onderzoek een verharding bij de schaamstreek van de verdachte geconstateerd. Nadat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dit hebben medegedeeld aan verbalisant [verbalisant 1], is de verdachte de cautie gegeven door laatstgenoemde en is haar gevraagd wat de verharding zou kunnen zijn die bij haar is geconstateerd door verbalisant [verbalisant 3]. Hierop heeft de verdachte uit eigen beweging te kennen gegeven dat zij drugs in haar lichaam had zitten. Na deze mededeling is de verdachte aangehouden en is haar het consultatierecht medegedeeld. Het hof stelt vast dat deze volgorde van gebeurtenissen niet leidt tot de conclusie dat vormen zijn verzuimd, noch dat enige dwangmiddelen op onrechtmatige wijze zijn toegepast.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.R. Cox en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 mei 2014.
[...]