ECLI:NL:GHAMS:2014:2359

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
23-002949-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tegen agenten op centraal station Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee politieagenten op het centraal station van Amsterdam op 30 april 2012. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere bewezenverklaring vastgesteld. De verdachte werd schuldig bevonden aan het duwen, trekken en schoppen van de agenten, en het met kracht om de nek grijpen van een van hen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten betrouwbaar waren en dat de camerabeelden onvoldoende bewijs boden om de verdachte vrij te spreken. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. De opgelegde straffen bestonden uit een taakstraf van 120 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, en een schadevergoeding van €300 aan de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet bewust was van zijn gewelddadige gedrag, maar dat dit geen grond was voor vrijspraak. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

parketnummer: 23-002949-13
datum uitspraak: 18 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-650643-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, op het centraal station Amsterdam, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten in uniform gekleed) en/of [slachtoffer 2] (hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten in uniform gekleed), welk geweld bestond uit het een of meermalen (met kracht) duwen en/of trekken van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het een of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het met (kracht) een zogenaamde nekklem om de nek van die [slachtoffer 2] zetten en/of grijpen en/of het een of meermalen met (kracht) (een) vuistslag(en) slaan tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2012 te Amsterdam met een ander op het centraal station Amsterdam, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten in uniform gekleed) en [slachtoffer 2] (hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten, in uniform gekleed), welk geweld bestond uit het duwen van en trekken aan die [slachtoffer 1] en het trekken aan die [slachtoffer 2] en het trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en het met kracht om de nek van die [slachtoffer 2] grijpen en het met een vuist slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft, aan de hand van haar pleitnota, aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken op grond van het volgende.
1.
Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte iemand heeft geschopt, geslagen of gewurgd.
2.
De getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn gekleurd, deels onjuist en speculatief en dus niet betrouwbaar.
3.
De verdachte was zich er niet van bewust dat hij met een ander geweld pleegde. Er was geen sprake van een doelbewuste confrontatie van zijn kant, maar een reactie op het feit dat een agent de medeverdachte bij zijn keel greep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Hetgeen de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gerelateerd in het door hen opgemaakte proces-verbaal van bevindingen acht het hof voldoende nauwkeurig en consistent, zodat er geen aanleiding bestaat aan de juistheid daarvan te twijfelen. De camerabeelden zijn van slechte kwaliteit en bevatten dermate grote hiaten dat deze geen uitsluitsel kunnen geven over het exacte verloop van het incident. Deze zullen dan ook slechts voor het bewijs worden gebruikt voor zover de overeenkomen met hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd.
De verklaringen van de overige getuigen, voor zover voor het bewijs gebezigd, sluiten naar het oordeel van het hof aan bij de verklaringen van de verbalisanten. De omstandigheid dat er verschillen in de getuigenverklaringen zijn op detailniveau is niet onverklaarbaar nu sprake was van een hectische gebeurtenis die zich in korte tijd afspeelde waarbij bovendien de posities van de getuigen ten aanzien van het voorval verschilden.
Zoals hiervoor is overwogen, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan het relaas van de verbalisanten. Het hof volgt de verdachte dan ook niet in zijn stelling dat verbalisant [slachtoffer 2] de medeverdachte bij zijn keel heeft gegrepen en daardoor een fysieke confrontatie heeft uitgelokt. Ook de stelling van de verdachte dat hij zich er niet van bewust was dat hij met een ander geweld pleegde, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier. Bovendien heeft de verdachte ter zitting zelf verklaard dat hij zijn medeverdachte te hulp schoot, zodat moet hebben geweten dat zij gezamenlijk geweld tegen de verbalisanten gebruikten.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur met aftrek, subsidiair 60 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 300,-.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, tezamen met zijn medeverdachte, geweld uitgeoefend tegen twee politieagenten, die slechts hun werk deden. De verdachte heeft agressief gehandeld tegen personen met een publieke functie en aldus hun gezag en fysieke integriteit aangetast. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte nog steeds het laakbare van zijn handelen niet inziet.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2014 is de verdachte eerder ter zake van openlijke geweldpleging en mishandeling onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf en acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen in de vorm van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering
Namens de verdachte is aangevoerd dat de vordering afgewezen dient te worden omdat die onvoldoende is onderbouwd
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Nu de wettelijke rente niet door de benadeelde is gevorderd, zal het hof, anders dan de advocaat generaal heeft gevorderd, niet bepalen dat de verdachte de wettelijke rente is verschuldigd over het toegewezen bedrag.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M. Iedema en mr. Z.J. Oosting, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2014.
[...]
.