ECLI:NL:GHAMS:2014:2450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
200.122.659-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsgeschil over tijdige melding van schadeclaims onder reisverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de Nationale Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. over de dekking van schadeclaims onder een reisverzekering. De appellant heeft drie claims ingediend, waarvan de eerste claim tijdig is gemeld, maar de tweede en derde claim zijn door de verzekeraar afgewezen omdat deze te laat zouden zijn ingediend. De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellant integraal afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De appellant stelt dat hij de tweede claim tijdig telefonisch heeft gemeld, maar de verzekeraar betwist dit. De derde claim is pas meer dan een maand na thuiskomst gemeld, wat volgens de polisvoorwaarden te laat is. Het hof oordeelt dat de appellant moet bewijzen dat hij de claims tijdig heeft gemeld en dat de verzekeraar in haar belangen is geschaad door de late melding. Het hof laat de appellant toe tot bewijslevering over de tijdige melding van de tweede claim en de feiten rondom de derde claim. De uitspraak van het hof is dat de appellant wordt toegelaten tot bewijsvoering en dat verdere beslissingen worden aangehouden tot na deze bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.122.659/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 554165/CV EXPL 12-5104
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Haarlem,
tegen
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.(rechtsopvolgster van ING Schadeverzekering Retail NV),
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Den Haag.
Partijen worden [appellant] en NN genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 4 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 14 november 2012, onder voormeld zaak/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en NN als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte zijdens [appellant];
- antwoordakte zijdens NN.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, NN zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 8.541,30 in hoofdsom, € 768,= aan buitengerechtelijke kosten, alles met rente en met beslissing over de proceskosten.
NN heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met –uitvoerbaar bij voorraad- veroordeling van [appellant] in de proceskosten, met rente en nakosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “
De feiten” de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om een verzekeringsgeschil.
3.1.1
[appellant] heeft bij (de rechtsvoorganger van) NN een reisverzekering afgesloten, die met ingang van 17 februari 2011 onder meer dekking verleent bij diefstal of verlies van bagage bij vakantieverblijf in het buitenland. [appellant] is verzekeringnemer en verzekerde. Op de verzekering zijn polisvoorwaarden toepasselijk, die voor zover van belang als volgt luiden :
“(..)
Artikel 5 De verplichtingen van de verzekeringnemer en verzekerde
(…)5.2. Zodra de verzekeringnemer, de verzekerde of de tot uitkering gerechtigde van de verwezenlijking van het risico (of het ophanden zijn daarvan) op de hoogte is, of behoort te zijn, moet hij voldoen aan de volgende verplichtingen:
(…)
5.2.2
De schade zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is melden aan de verzekeraar. Bij melding binnen één maand na thuiskomst wordt u geacht aan deze verplichting te hebben voldaan.(…)
Artikel 6 Situaties waarin de verzekering geen dekking biedt
De verzekering biedt geen dekking (…)
6.4
als u of de verzekerde of de bij de uitkering belanghebbende niet heeft voldaan aan de volgens de polisvoorwaarden op hem rustende verplichtingen, tenzij ING Schadeverzekering Retail NV niet in een redelijk belang is geschaad;
6.5
als ING Schadeverzekering Retail NV in een redelijk belang is geschaad als u of de verzekerde
6.5.1
een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven of
6.5.2
een onware opgave heeft gedaan in verband met een ingediende schadevordering(…)”
3.1.2
Onder de verzekering heeft [appellant] drie claims ingediend, te weten,
a. een claim ingediend op 12 juni 2011 in verband met diefstal van een trolley in Turkije op 15 mei 2011 met een gestelde schade van € 2.922,80. [appellant] kwam thuis op 15 mei 2011; (hierna ook aan te duiden als claim a respectievelijk voorval a)
b. een claim ingediend op 19 juli 2011 in verband met diefstal van een koffer in Gran Canaria op 15 april 2011 met een gestelde schade van € 3.012,22; [appellant] kwam thuis op 16 april 2011; (claim/voorval b)
c. een claim ingediend op 14 december 2011 in verband met het zoekraken van een koffer bij een verblijf op Gran Canaria van 28 september tot 10 oktober 2011 met een gestelde schade van € 2.606,28. [appellant] kwam thuis op 10 oktober 2011. (claim/voorval c).
3.1.3
NN heeft de claims afgewezen.
3.1.4
Tussen 2008 en augustus 2011 heeft [appellant] 19 claims onder een reisverzekering of creditcardverzekering ingediend, waarbij 15 claims zien op (gestolen of vermiste) bagage. Na augustus 2011 heeft [appellant] op 28 september 2011 en 10 oktober 2011 andere claims onder een reisverzekering, bij andere verzekeraars, ingediend ter zake van bagage.
3.2
[appellant] heeft in rechte vergoeding van de gestelde schade op grond van de verzekeringsdekking gevorderd, met kosten. De kantonrechter heeft de vorderingen integraal afgewezen. Voor wat betreft de vorderingen bedoeld onder 3.1.2 onder b en c omdat de claims meer dan 30 dagen en dus buiten de termijn van het polisbeding zijn ingediend en NN haar belang bij tijdige melding voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor wat betreft de claim bedoeld in 3.1.2 onder a heeft de kantonrechter de vordering afgewezen omdat hij van oordeel was dat de diefstal niet is komen vast te staan.
[appellant] komt hiertegen op met vier grieven.
Grief 1
3.3
De eerste grief betoogt dat de kantonrechter een optelfout heeft gemaakt. Daarin heeft [appellant] gelijk in die zin dat de claims optellen tot een hoger bedrag dan de kantonrechter vermeldt. [appellant] mist daarbij echter belang. Over de geclaimde bedragen heeft nimmer geschil of misverstand bestaan. De vordering is bovendien in appel vermeerderd. NN heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis als zodanig, zodat daarvan wordt uitgegaan.
3.4
NN heeft in dit verband wel opgemerkt dat, zoals tussen partijen in confesso is, de verzekering een eigen risico kent. Dat wordt, ingeval dekking wordt verleend, op het uit te keren bedrag in mindering gebracht. In eerste aanleg had [appellant] dat eigen risico zelf al in mindering gebracht, zodat het bedrag dat hij vorderde lager lag dan de gestelde (opgetelde) schade ten gevolge van de drie voorvallen. Voor zover [appellant] die aftrek voor eigen risico nu niet meer gerechtvaardigd acht heeft hij dat standpunt niet toegelicht, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen.
De grondslag van de vordering van [appellant] is nakoming van een contractuele verplichting. In zijn visie biedt de polis dekking voor de drie voorvallen. In die situatie komt hem dus niet meer toe dan de vergoeding waarin de polis voorziet. Dat betekent, dat in voorkomend geval het eigen risico afgetrokken zal moeten worden.
Grief 2 en grief 3 - te late melding
3.5
NN heeft -zowel in eerste instantie als in appel- erkend dat claim a (voorval 15 mei 2011) tijdig is gemeld.
Vermoedelijk als gevolg van de nummering van de claims door de kantonrechter en de daardoor in het leven geroepen verwarring heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat claim a te laat is gemeld. Dat is, zoals uit het voorgaande blijkt, onjuist, zodat de grieven in zoverre terecht zijn voorgesteld.
3.6
Ten aanzien van claims b (voorval 15 april 2011) en c (voorval 28 september 2011) heeft NN zich, zowel in eerste instantie als thans in appel, op het standpunt gesteld dat deze later dan vereist op grond van art. 5.2.2 van de polisvoorwaarden en daarmee te laat gemeld zijn. Het betreft hier een verplichting van de zijde van [appellant], die voorwaarde voor dekking is. Het is dus aan [appellant] om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat hij op tijd heeft gemeld.
3.7.1
Voor wat betreft claim b is overgelegd het schadeformulier van 27 juli 2011. Dat is meer dan een maand na terugkomst en daarmee in beginsel te laat.
3.7.2
[appellant] heeft gemotiveerd betoogd dat hij wel tijdig heeft gemeld. Hij stelt dat hij direct na de ontdekking van de diefstal op 15 april 2011 vanaf Gran Canaria heeft gebeld met NN en deze schade heeft gemeld. Hij stelt dat hem toen is gezegd dat de kortlopende reisverzekering bij Europ Assistance (EA), die hem voor deze schade ook dekking bood, voorging op deze verzekering. Hij heeft de claim toen bij EA ingediend en daar is dekking verleend. De latere melding aan NN in juli 2011 heeft hij (eerst telefonisch, toen schriftelijk) gedaan omdat bleek dat de dekking van de kortlopende verzekering slechts € 2.925,- (minder dan het schadebedrag van ruim € 6.000,-) bedroeg.
3.7.3
NN erkent dat [appellant] eerder heeft gebeld, doch niet in april maar eerst op 19 juli 2011 (derhalve ook meer dan een maand na terugkomst). Verder wijst zij erop dat [appellant] deze claim niet heeft besproken met de schade-onderzoeker die namens NN claim a onderzocht en, naar vast staat, [appellant] op 10 juli 2011 heeft gesproken.
3.7.4
[appellant] zal, zoals hij heeft aangeboden, worden toegelaten tot het bewijs dat hij claim b al in april 2011 telefonisch aan NN heeft gemeld. Als hij de claim heeft gemeld is dat voldoende. Of [appellant] inderdaad verwezen is naar EA, zoals hij stelt doch NN betwist, doet niet ter zake. De verplichting van art. 5.2.2 gaat niet verder dan het melden van de schade. Het is aan de verzekeraar om, als de polis, (zoals hier) een na-u clausule bevat, zodat een andere verzekering voorgaat, al dan niet actie te ondernemen op die melding.
3.8.1
Voor claim c geldt dat tijdige melding in beginsel uiterlijk op 10 november 2011 moest plaatsvinden.
3.8.2
[appellant] stelt dat op 1 november 2011 telefonisch contact is geweest met NN en dat toen de melding is gedaan. Hij legt daartoe een uitdraai over, waaruit een gesprek van 35 seconden blijkt.
3.8.3
NN betwist dat de melding is gedaan in dat -zeer korte- gesprek. NN stelt dat de claim telefonisch is gedaan op 8 december 2011 en vervolgens schriftelijk is ingediend op 14 december 2011.
3.8.4
[appellant] erkent een schriftelijke melding gedaan te hebben op 14 december 2011. In de door [appellant] zelf overgelegde mail van NN d.d. 23 december 2011 wordt verwezen naar ontvangst van de claim “vorige week”.
Een voldoende concreet en relevant bewijsaanbod op het punt van deze melding ontbreekt.
Dat betekent, dat het hof ervan uitgaat dat de claim op 8 december 2011 telefonisch is gemeld.
3.9
Art. 5.2.2 van de polisvoorwaarden vermeldt, in de eerste zin, dat melding “zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk” dient te gebeuren. In de tweede zin staat dat melding binnen één maand na thuiskomst geacht wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk te zijn gedaan.
[appellant] had daaruit, als redelijk verzekeringnemer/verzekerde, kunnen en behoren te begrijpen dat melding in het algemeen binnen een maand na terugkomst dient te geschieden, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk was. [appellant] heeft niet gesteld dat melding binnen een maand na terugkomst redelijkerwijs niet mogelijk was, laat staan dat hij heeft onderbouwd waarom dat zo zou zijn. Dat lag wel op zijn weg, als hij zich op die uitzondering wilde beroepen.
Dat betekent dat claim c, die op 8 december 2011 en dus meer dan een maand na thuiskomst is gemeld, te laat was.
NN in redelijk belang geschaad?
3.1
De enkele omstandigheid dat een claim te laat is gemeld volstaat niet voor een dekkingsweigering. Het is aan NN om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij door die late melding in een redelijk belang is geschaad, zoals polisvoorwaarde 6.4 in navolging van de wet vereist. Datzelfde geldt voor claim b als [appellant] niet slaagt in het bewijs.
Het hof is van oordeel dat NN op dat punt voldoende heeft gesteld, terwijl [appellant] die stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het doen van onderzoek naar een diefstal als hier gesteld wordt in het algemeen ernstig bemoeilijkt door tijdsverloop; dat betwist [appellant] op zichzelf ook niet. Daarbij komt dat in dit geval het uitzonderlijke schadeverleden van [appellant] in redelijkheid voor NN aanleiding kon zijn tot een meer uitgebreid onderzoek dan zij gebruikelijk verricht. In die mogelijkheid is NN belemmerd door de te late melding.
Daaraan doet niet af dat de schadeonderzoeker (VIDI) claim b heeft meegenomen in zijn onderzoek naar claim a. Dat onderzoek vond immers pas in juli 2011 plaats.
Van claim c staat vast dat die in dat onderzoek niet is betrokken.
Grief 4
3.11
De vierde grief, die in feite voorwaardelijk is ingesteld voor het geval zou blijken dat te laat is gemeld, houdt in dat [appellant] door het beroep op art. 5.2.2 jo. 6.4 van de polisvoorwaarden zodanig in zijn belangen is geschaad dat het beroep van NN daarop naar maatstaven redelijkheid onaanvaardbaar is. Deze kwestie ziet, zoals uit het voorgaande blijkt, slechts op de claims b en c.
3.12.1
De enige concrete grond die [appellant] aan zijn stellingen meegeeft is de omstandigheid dat hij, ten tijde van de afwijzing op 6 februari 2012, te laat was om nog aanspraak te kunnen maken op uitkering uit hoofde van een andere verzekering.
Nu hij in zake claim b al een vordering had ingesteld bij EA (degene bij wie hij die andere verzekering had gesloten) is dat argument ten aanzien van die claim te weinig uitgewerkt.
Ten aanzien van claim c blijkt uit de door hemzelf overgelegde polisvoorwaarden van de andere verzekering waarop hij doelt dat een voorwaardelijke melding mogelijk was geweest. Uit zijn eigen relaas aangaande zijn contacten met diverse verzekeraars moet worden opgemaakt dat [appellant] meer in het algemeen op de hoogte is van de mogelijkheid om meer dan een verzekeraar aan te spreken.
3.12.2
Dat eventueel bij [appellant] de indruk is gewekt dat NN de claim(s) in behandeling had genomen doet niet ter zake. Het enkel in behandeling nemen houdt geen standpunt over de dekking in en evenmin een afstand van het recht om zich op de te late melding te beroepen. Dat daaromtrent een onjuiste indruk bij [appellant] is gewekt heeft hij niet gesteld, laat staan onderbouwd.
Dat betekent, dat hij zijn beroep op art. 6:248 BW te weinig heeft onderbouwd, zodat dat beroep en deze grief hem niet kunnen baten.
Overige verweren
3.13
Vast staat dat claim a tijdig is ingediend. De overige verweren die NN tegen deze claim heeft aangevoerd dienen echter nog beoordeeld te worden. Dat geldt ook voor de verweren ten aanzien van claim b, indien [appellant] slaagt in het bewijs dat hij die tijdig heeft gemeld.
3.13.1
NN stelt gemotiveerd dat de gemelde voorvallen nimmer hebben plaatsgevonden.
Het is aan [appellant] om te bewijzen dat zich gedekte evenementen, in dit geval twee diefstallen van koffers met inhoud, hebben voorgedaan. Hij meent dat bewijs reeds geleverd te hebben door het overleggen van een aantal bewijsstukken. NN betwist dat.
3.13.2
Voor dat bewijs volstaat in dit geval een aangifte niet. Ook hetgeen
tot dusver overigens door [appellant] is overgelegd is, in het licht van de betwisting door NN, onvoldoende om dat bewijs reeds geleverd te achten. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het aantal schades van [appellant] zodanig afwijkt van hetgeen in het algemeen als gebruikelijk is aan te merken (19 schadegevallen, meest gestolen of vermiste koffers, in nog geen 4 jaar), zonder dat daarvoor door [appellant] enige verklaring of reden wordt genoemd, dat nadere aandacht gerechtvaardigd is. Voorts geeft de reactie van zowel [appellant] als zijn ouders ten tijde van het huisbezoek van VIDI op 16 augustus 2011 aanleiding tot twijfel aan de door [appellant] gestelde toedracht met betrekking tot de diefstallen.
Voor wat betreft de afzonderlijke claims komt daar het volgende bij.
Aangaande claim a (15 april 2011) heeft de eigenaar van het betrokken complex, [X] op Gran Canaria, aan NN te kennen gegeven geen geloof te hechten aan de diefstal, terwijl geen sporen van braak zijn aangetroffen.
Ook voor claim b (15 mei 2011) geldt dat de leiding van het hotel twijfelt aan de diefstal.
Het hof acht, mede gelet op het uitzonderlijke schadeverleden en de bevindingen van VIDI bij eerder onderzoek (wat er van dat onderzoek verder ook zij), op dit moment het bewijs niet geleverd en zal [appellant] toelaten tot dat bewijs.
3.14
Uit proceseconomische overwegingen zal de bewijslevering ten aanzien van alle bewijsopdrachten gecombineerd plaatsvinden.
Art. 6.5
3.15
NN heeft zich nog beroepen op art. 6.5 van de polisvoorwaarden.
3.15.1
In de eerste plaats stelt zij dat [appellant] bij het gesprek met VIDI op 11 juli 2011 de diefstallen in april 2011 (claim b) heeft verzwegen. Voorts zou [appellant] hebben verzwegen dat hij deze bij EA had ingediend. Nu [appellant] heeft gesteld dat hij, in het meldingsgesprek bij NN in april 2011, deze claim besproken heeft en door NN zelf naar EA is verwezen zal hier de bewijslevering afgewacht moeten worden. Daarna zal bezien worden of beoordeling van dit punt nog nodig is.
3.15.2
Voorts stelt NN dat [appellant] tegenover CED Forensics heeft verklaard dat hij op de reis naar Turkije (waarop claim a ziet) geen schade heeft geleden. Die uitlating is gedaan in het kader van het gesprek over een andere claim bij een andere verzekeraar.
Zelfs als [appellant] deze uitlating heeft gedaan doet dat voor deze zaak niet ter zake. Uitlatingen in het kader van andere claims bij een andere verzekeraar als hier bedoeld leveren geen schending in de zin van art. 6.5 op.
3.15.3
Tenslotte verwijt NN [appellant] dat hij tegenover VIDI op 11 juli 2011 op andere punten (totaal aantal claims, aanspraken onder creditcard verzekeringen, beëindigingsgrond eerdere verzekeringen) een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven dan wel feiten heeft verzwegen voor wat betreft voorval c. [appellant] heeft dat betwist en gesteld dat hij een klacht heeft ingediend tegen VIDI en dat aan dat onderzoek geen waarde kan worden gehecht.
3.15.4
Dat VIDI onbehoorlijk zou zijn opgetreden brengt nog niet mee, dat haar onderzoeksresultaten inhoudelijk niet juist zijn. In zoverre kan dit [appellant] dus niet baten. Het had echter op de weg van NN gelegen om, nu zij overtreding van art. 6.5 stelt en [appellant] die betwist, daarvan in appel een deugdelijk, concreet bewijsaanbod te doen.
Bij gebreke daarvan faalt dit verweer.
3.16
Alle verdere beslissingen worden aangehouden tot na de bewijslevering.

4.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen
laat [appellant] toe tot het bewijs van zijn stellingen
1. dat op 15 april 2011 voorval b (de door hem gestelde diefstal van een koffer op Gran Canaria) heeft plaatsgevonden;
2. dat hij voorval b ( in april 2011) telefonisch heeft gemeld aan NN;
3. dat op 15 mei 2011 voorval a (de door hem gestelde diefstal van een koffer in Turkije) heeft plaatsgevonden;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant]
uiterlijk twee weken na heden schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van september 2014 tot december 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en P.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.