ECLI:NL:GHAMS:2014:264

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
23-003557-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en verwijtbare onvoorzichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 11 april 2013 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de eigenaar was van de rolkoffer waarin de cocaïne was aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij de koffer later had opgehaald, maar het hof oordeelde dat dit niet noodzakelijkerwijs duidde op wetenschap van de cocaïne in de koffer.

Het hof kwam tot de conclusie dat, hoewel de verdachte op cruciale punten wisselend had verklaard, dit niet voldoende bewijs opleverde voor opzet op de smokkel van cocaïne. Wel oordeelde het hof dat er sprake was van verwijtbare onvoorzichtigheid, waardoor de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de schuldvariant van de invoer van cocaïne. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van opzet, maar verklaarde hem wel schuldig aan de schuldvariant van de invoer van cocaïne.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, gezien de grote hoeveelheid cocaïne die was ingevoerd, en de schadelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid van anderen. De verdachte had eerder ook al een veroordeling voor een soortgelijke overtreding van de Opiumwet.

Uitspraak

parketnummer: 23-003557-13
datum uitspraak: 14 januari 2014 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800440-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Verweer in hoger beroep; partiële vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte eigenaar is van de blauwe rolkoffer (trolley), waarin zich de cocaïne bevond. Voorts kan, als de blauwe rolkoffer al van de verdachte was, niet worden uitgesloten dat de rugzak met daarin de cocaïne mogelijk vlak vóór aanvang van de vlucht van Paramaribo naar Amsterdam in de blauwe rolkoffer van de verdachte is gestopt. Nadat de verdachte zijn handbagage had ingecheckt, heeft de verdachte deze niet meer in de gaten kunnen houden en daarom kan niet uitgesloten worden dat een derde de cocaïne buiten medeweten van de verdachte in zijn handbagage heeft gestopt. Voorts spreekt ten voordele van de verdachte dat hij de blauwe rolkoffer, waar de cocaïne in aangetroffen is, zelf later is gaan ophalen. Had de verdachte wetenschap hiervan gehad, dan zou het toch meer in de lijn gelegen hebben dat de verdachte die koffer niet meer op zou halen, want daarmee nam hij een risico, hetgeen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is op 11 april 2013 met het vliegtuig vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. Toen de blauwe rolkoffer van de verdachte niet op de bagageband verscheen, heeft de verdachte deze later die dag bij bagage-afhandelaar Menzies opgehaald, tegen afgifte van de claimtag met het corresponderende bagagenummer (proces-verbaal nr. PL27RP/13-025198 van verhoor van de bagage service agent van Menzies, dossierpagina 1.4). Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard de handschoen die in de koffer zat als de zijne te herkennen. Verder bevatte de koffer groente en fruit en heeft de verdachte verklaard dat hij op de luchthaven in Suriname groente en fruit had gekocht en in de koffer gestopt. Bij gebreke van voldoende aanwijzingen in andere zin moet ervan worden uitgegaan dat de koffer van de verdachte was.
In de desbetreffende blauwe rolkoffer zijn in een zwarte rugzak twee pakketten met in totaal 75 verpakkingen kokospoeder met daarin cocaïne aangetroffen. Het totaalgewicht van de cocaïne bedroeg 4.501,75 gram. Dat de verdachte de cocaïne heeft ingevoerd in Nederland staat daarmee vast.
Hoewel het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat de verdachte op cruciale punten wisselend heeft verklaard, is dit voor het bewijs van verdachtes wetenschap omtrent de aanwezigheid van cocaïne in zijn handbagage en de ten laste opzet ontoereikend. De tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte met betrekking tot zijn handbagage en de inhoud van zijn handbagage kunnen zijn voortgekomen uit angst en desoriëntatie vlak na een confrontatie met de Koninklijke Marechaussee en aanhouding en behoeven niet noodzakelijkerwijs te duiden op opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de smokkel van cocaïne.
Bij deze stand van zaken moet de verdachte van het ten laste gelegde bestanddeel ‘opzettelijk’ worden vrijgesproken.
Het hof laat hierbij in het midden of het feit dat de verdachte zelf later deze blauwe rolkoffer is gaan ophalen en hiermee zichzelf in een risicovolle situatie bracht dit evenmin wijst op wetenschap van de verdachte op de invoer van cocaïne in die koffer.
Wel is naar het oordeel van het hof sprake van zodanig verwijtbaar onvoorzichtig gedrag van de verdachte, gelet op zijn handelingen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van de invoer van cocaïne.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 11 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte na bewezenverklaring van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 4.501,875 gram van een materiaal bevattende cocaïne binnen Nederland gebracht. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 december 2013 is de verdachte eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke hechtenis van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. H.J. Bronkhorst en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 januari 2014.