In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het op of omstreeks 29 december 2012 in Amsterdam, specifiek in de Warmoesstraat, zich ophouden met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juni 2014 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De bewijsvoering was voornamelijk gebaseerd op een verklaring van een anonieme getuige, die had verklaard dat de verdachte hem drugs wilde verkopen. Het hof oordeelde dat deze verklaring niet voldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen, aangezien de identiteit van de getuige onbekend was en er onvoldoende aanknopingspunten waren om de verklaring te verifiëren. De verdachte ontkende de beschuldigingen en het hof concludeerde dat de eigen waarnemingen van de verbalisant niet concreet genoeg waren om de verdachte te veroordelen.
Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De beslissing om de zaak aan te houden voor het horen van de verbalisant werd ook verworpen, omdat dit niet zou bijdragen aan de bewijsvoering. Het hof benadrukte dat de bewijsbeslissing steun vond in ander bewijsmateriaal en dat de verdediging niet had aangegeven de anonieme getuige te willen ondervragen. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met mr. W.M.C. Tilleman als rechter en A.S. Metgod als griffier.