ECLI:NL:GHAMS:2014:2728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
23-004091-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] op 29 september 2007 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweldpleging, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer had gestompt en geschopt. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens schending van de beginselen van een goede procesorde. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen reden was om aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te twijfelen.

Het hof achtte het primair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen [slachtoffer 1]. Het hof oordeelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat het schoppen van het slachtoffer toen deze op de grond lag niet noodzakelijk was en derhalve niet onder de noodweerbepaling viel. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was voor het schoppen, maar niet voor het stompen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar het hof besloot tot een taakstraf van 20 uren, met een voorwaardelijke hechtenis van 10 dagen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte deels vrijsprak en deels veroordeelde tot een taakstraf.

Uitspraak

parketnummer: 23-004091-13
datum uitspraak: 9 juli 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-410197-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres:
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Vijzelstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit (het naar die [slachtoffer 1] toelopen en/of toerennen en/of) het één of meermalen (met kracht) op/tegen de mond en/of het gezicht, in elk geval het lichaam, stompen en/of slaan en/of duwen en/of schoppen en/of trappen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) één of meermalen (met kracht) op/tegen de mond en/of het gezicht, in elk geval het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd en/of geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel (te weten gebitsschade) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. De raadsvrouw is van mening dat bij de afweging van de betrokken belangen het openbaar ministerie in redelijkheid niet meer tot verdere vervolging van de verdachte had mogen komen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie de zaak tegen de verdachte wegens de aanwezigheid van diverse aanwezige sepotgronden had moeten seponeren. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het openbaar ministerie in de afgelopen zeven jaren vele fouten heeft gemaakt bij de registratie van het verstekvonnis van 28 april 2010 van de politierechter.
Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en overweegt daartoe als volgt.
In verband met de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging dient het hof te onderzoeken of zich de situatie voordoet dat geen redelijk oordelend lid van het openbaar ministerie tot het instellen of voortzetten van die vervolging had kunnen besluiten.
Uit het vooronderzoek in de onderhavige strafzaak blijkt van een forse vechtpartij, met aanzienlijke gevolgen voor het gebit van de aangever. De enkele omstandigheid dat het openbaar ministerie de mogelijkheid had de zaak op bepaalde gronden te seponeren noch de omstandigheid dat het openbaar ministerie fouten heeft gemaakt bij de registratie van het vonnis van de politierechter als onherroepelijk, leiden tot het oordeel dat zich in deze zaak de hiervoor bedoelde situatie heeft voorgedaan. Ook overigens is een dergelijke situatie niet aannemelijk geworden.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2007 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, de Vijzelstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het meermalen tegen het gezicht stompen en schoppen;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsverweer

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde schoppen nu de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de getuige [getuige] op dit punt onbetrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de verklaring van het slachtoffer omtrent het schoppen ondersteuning vindt in de verklaring van de getuige Ivanov en dat het hof geen enkele reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

Beroep op noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en het lijf van [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1], waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer 1] op de verdachte kwam afrennen, meteen uithaalde en probeerde de verdachte te slaan, waarna [slachtoffer 1] op het hoofd van [slachtoffer 2] sloeg en de verdachte ter verdediging [slachtoffer 1] een klap uitdeelde in het gezicht.
Het hof overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende.
Het hof heeft op zichzelf geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 1], maar kan niet uitsluiten dat het slachtoffer conform de lezing van de verdachte als eerste heeft getracht de verdachte te slaan en voorts diens vriend [slachtoffer 2] op het hoofd heeft geslagen. Bij die stand van zaken moet de verdachte het voordeel van de twijfel krijgen en moet worden aangenomen dat hij zich tegen deze ogenblikkelijke aanval heeft verdedigd door het geven van een stomp tegen het gezicht van de aanvaller. Deze verdedigingshandeling van de verdachte was naar het oordeel van het hof noodzakelijk en proportioneel en in zoverre is het feit niet strafbaar.
Dit laatste geldt niet voor het schoppen door de verdachte van het slachtoffer toen deze op de grond lag, nu niet gezegd kan worden dat die handeling noodzakelijk was ter verdediging, zodat deze handeling niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit. In zoverre kan het beroep op noodweer niet slagen.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces heeft de raadsvrouw wel gesteld dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar zijn overschreden omdat die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, maar dit vindt geen steun in de verklaringen van de verdachte die op geen enkel moment verklaart dat hij uit emoties als woede of angst als gevolg van de aanval verder is gegaan met geweldshandelingen dan het geven van een stomp in het gezicht.
Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweerexces met betrekking tot het schoppen van het slachtoffer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij het hof het in het bijzonder laakbaar vindt dat de verdachte het slachtoffer heeft geschopt terwijl deze op de grond lag.
Anderzijds heeft het hof het lange termijnverloop in deze zaak laten meewegen alsmede de omstandigheid dat de verdachte tweemaal ten onrechte is aangehouden en gedetineerd ter zake van het als ‘onherroepelijk’ geregistreerd staande verstekvonnis in deze zaak. Voorts blijken uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juni 2014 geen andere veroordelingen dan die door de rechtbank in onderhavige zaak.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.809,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep zijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding gehandhaafd.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering, de vaststelling van de schade en de oorzaak daarvan, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde met betrekking tot het stompen tegen het gezicht van
[slachtoffer 1] niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het primair bewezen verklaarde met betrekking tot het schoppen tegen het gezicht van
[slachtoffer 1] strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. H.J. Bronkhorst en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van
J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 juli 2014.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen
[...]