Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Inhoud van het verzoek
2.Procesverloop
3.Beoordeling van het verzoek
€ 550,-, zijnde het daarvoor geldende standaardbedrag.
4.Beslissing
€ 550,- (vijfhonderdvijftig euro).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Boksem, heeft een vergoeding van € 165.628,74 gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand die zij stelt te hebben gemaakt in verband met haar strafzaak met parketnummer 23-003450-09. De advocaat-generaal heeft echter betoogd dat het verzoek om vergoeding moet worden afgewezen, omdat de kosten niet door verzoekster zelf zijn gemaakt, maar door een derde partij. De voorzitter van het hof heeft vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de kosten daadwerkelijk ten laste van haar zijn gekomen. De enkele stelling dat de kosten door een derde zijn betaald, was onvoldoende om het verzoek te onderbouwen. Het hof heeft geoordeeld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij de schade heeft geleden, en heeft het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen. Wel heeft het hof een standaardvergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, omdat dit bedrag als billijk werd beschouwd. De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier mr. A.L.H. Wilkens en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.