ECLI:NL:GHAMS:2014:277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
000912-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand ex artikel 591a Sv afgewezen wegens gebrek aan bewijs van schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Boksem, heeft een vergoeding van € 165.628,74 gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand die zij stelt te hebben gemaakt in verband met haar strafzaak met parketnummer 23-003450-09. De advocaat-generaal heeft echter betoogd dat het verzoek om vergoeding moet worden afgewezen, omdat de kosten niet door verzoekster zelf zijn gemaakt, maar door een derde partij. De voorzitter van het hof heeft vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de kosten daadwerkelijk ten laste van haar zijn gekomen. De enkele stelling dat de kosten door een derde zijn betaald, was onvoldoende om het verzoek te onderbouwen. Het hof heeft geoordeeld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij de schade heeft geleden, en heeft het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen. Wel heeft het hof een standaardvergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, omdat dit bedrag als billijk werd beschouwd. De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier mr. A.L.H. Wilkens en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Rekestnummer: 000912-13 / (591a Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-003450-09
BESCHIKKING
op het verzoekschrift krachtens artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
wonende te: [adres]
Advocaat: mr. J. Boksem

1.Inhoud van het verzoek

De advocaat heeft namens verzoekster op de voet van het bepaalde in artikel 591a Sv de toekenning verzocht van een bedrag van € 165.628,74,-, zijnde de kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer, alsmede ten behoeve van het opstellen, indienen en –naar de voorzitter begrijpt: het behandelen van dit verzoekschrift.

2.Procesverloop

De voorzitter heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 12 december 2013 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft na de toelichting van de advocaat van de verzoekster in raadkamer, volhard bij haar schriftelijk ingenomen standpunt van 15 november 2013, inhoudend primair dat het (gehele) verzoek integraal voor afwijzing in aanmerking komt, subsidiair dat de gevraagde vergoeding slechts in sterk gematigde vorm zou moeten worden toegewezen.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Standpunt van verzoekster
Verzoekster maakt aanspraak op vergoeding van de zowel in eerste en in tweede aanleg als in de cassatiefase gemaakte kosten voor rechtsbijstand (in eerste en tweede aanleg verleend door mr. L.J. Benistant, in de cassatiefase verleend door de advocaat) tot een bedrag van in totaal
€ 165.628,74.
Deze kosten zijn steeds door een derde, namelijk zekere[naam] voldaan. Volgens mededeling van de advocaat behartigt even genoemde[naam] in Nederland de (zakelijke) belangen van verzoekster. De rekeningen, die - net als de met het oog op de cassatiefase gesloten overeenkomst met het kantoor Anker & Anker Strafrechtadvocaten- op naam zijn gesteld van verzoekster, zijn –volgens mededeling van verzoekster aan de advocaat- door[naam]voldaan met het geld van verzoekster, zodat het verzoekster zelf is die de kosten heeft gemaakt en de schade heeft geleden, aldus de advocaat. Enige nadere onderbouwing van deze stelling is door verzoekster niet gegeven en evenmin in het vooruitzicht gesteld, aldus de advocaat.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het volgende naar voren gebracht.
De kosten van rechtsbijstand dienen te worden vergoed, mits deze ten laste van verzoekster zijn gekomen. Dat is echter in de onderhavige zaak niet het geval, zodat het verzoek daarom dient te worden afgewezen. Voor zover het hof anders zou oordelen, dient, aldus de advocaat-generaal, de gevraagde vergoeding sterk te worden gematigd nu de overgelegde declaraties een onvoldoende helder en inzichtelijk beeld geven van de verrichtingen van raadsman
mr. Benistant en dus van de door verzoekster gemaakte kosten.
Oordeel van de voorzitter
Verzoekster maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van haar verdediging die ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van haar zaak in eerste en twee aanleg alsmede in de cassatiefase zijn gemaakt, tot een totaalbedrag van € 165.348,74,-.
Vast is komen te staan dat de kosten van de rechtsbijstand van verzoekster steeds zijn betaald, niet door verzoekster en wel door een derde, namelijk [naam], wonende te[adres].
Voorop moet worden gesteld dat slechts de kosten en schade, die de verzoekster werkelijk heeft geleden, voor vergoeding in aanmerking komen.
Door of namens verzoekster is in het geheel niet onderbouwd dat de kosten, waarvan zij thans vergoeding vraagt, geheel of gedeeltelijk voor haar rekening zijn gekomen. De enkele stelling dat dit het geval is geweest, omdat –achtereenvolgens- de declaraties op naam van verzoekster zijn gesteld, het volgens mededeling van de advocaat haar geld zou betreffen en de even bedoelde overeenkomst met verzoekster is gesloten, is daartoe onvoldoende. Ieder, voor schadevaststelling relevant inzicht in de financiële situatie van de verzoekster, alsmede in de financiële verhouding tussen verzoekster en[naam] –in het bijzonder een onderbouwing waaruit volgt dat de door[naam] gedane betalingen ten laste van verzoekster komen en dat zij het is die de schade (al dan niet: uiteindelijk) heeft geleden, ontbreekt, nu verzoekster heeft nagelaten enig stuk over te doen leggen, waarin een aanknopingspunt kan worden gevonden voor de juistheid van de namens haar verwoorde stelling.
Voor zover het enkele gegeven dat de betalingen steeds door een derde zijn verricht al niet een redelijke aanleiding inhield voor het bieden van minst genomen zo’n aanknopingspunt, kon die aanleiding voor het verschaffen van enig gedocumenteerd inzicht door verzoekster in elk geval worden afgeleid uit de inhoud van het op voorhand door de advocaat-generaal schriftelijk ingenomen en aan haar kenbaar gemaakte standpunt. Daarbij komt, dat door of namens verzoekster niet is aangeboden dit alsnog te doen, ook niet nadat dit aspect ook nog eens bij gelegenheid van de behandeling van het verzoek door de voorzitter aan de orde is gesteld.
De voorzitter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de kosten, waarvan vergoeding wordt verzocht ten laste van verzoeker zijn gekomen en zal het verzoek reeds daarom hebben af te wijzen. Bij die stand van zaken kan de vraag naar het bestaan van gronden van billijkheid in het midden worden gelaten.
Hoewel verzoekster in het verzoekschrift slechts het bedrag van € 280,- vordert ter zake van de kosten van het opstellen, indienen en –naar wordt verstaan- behandelen van het verzoekschrift, acht de voorzitter – nu de voorzitter het verzoek begrijpt als onmiskenbaar te zijn gericht op de toekenning van de standaardvergoeding in verzoekschriftprocedures, en de advocaat het verzoekschrift in raadkamer mondeling heeft toegelicht -, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van
€ 550,-, zijnde het daarvoor geldende standaardbedrag.

4.Beslissing

De voorzitter:
Kent ten laste van ’s Rijks kas aan verzoekster een vergoeding toe van
€ 550,- (vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. A.L.H. Wilkens als griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van
17 januari 2014.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 550,- te betalen uit ’s Rijks kas aan verzoekster voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer]
Amsterdam, 17 januari 2014
Mr. R. Veldhuisen, voorzitter.