Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw en de man zijn in 1992 gehuwd en hun huwelijk is in 2005 ontbonden. Uit hun huwelijk zijn vier kinderen geboren. Bij de echtscheidingsbeschikking van 29 december 2004 is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 210,- per kind per maand. De man heeft in januari 2014 een verweerschrift ingediend en de vrouw heeft nadere stukken ingediend in maart 2014. Tijdens de zitting op 26 maart 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de man af te wijzen, terwijl de man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht meer heeft om de onderhoudsbijdrage te voldoen. De man daarentegen stelt dat hij door de economische crisis onvoldoende draagkracht heeft en dat hij zijn vermogen heeft moeten aanspreken om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Het hof komt tot de conclusie dat de man, gezien zijn financiële situatie en de door hem overgelegde stukken, onvoldoende draagkracht heeft om de onderhoudsbijdrage te voldoen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.