ECLI:NL:GHAMS:2014:3180

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
200.098.206/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor een minderjarige. De appellant, de man, heeft zijn verzoek gewijzigd en vraagt primair om toewijzing van zijn verzoek omtrent het ouderlijk gezag, terwijl hij in afwachting van gerechtelijke procedures in Brazilië, zijn overige verzoeken aanhoudt. De geïntimeerde, de vrouw, verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. De Raad heeft echter aangegeven dat het onderzoek momenteel onuitvoerbaar is, wat het hof in zijn overwegingen meeneemt.

Het hof overweegt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in Brazilië is, waar hij al bijna vier jaar woont bij zijn moeder. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om bij zijn moeder te blijven en wijst het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem in Nederland te bepalen af. Ook de verzoeken van de man om een zorgregeling en informatieregeling worden afgewezen, omdat de huidige situatie in Brazilië geen mogelijkheden biedt voor een contactregeling. De man heeft ook verzocht om opschorting van zijn onderhoudsplicht, maar het hof oordeelt dat hij geen belang heeft bij toewijzing van dit verzoek. Uiteindelijk verklaart het hof voor recht dat beide partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, bekrachtigt de contact- en informatieregeling en wijst de overige verzoeken van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 27 mei 2014
Zaaknummer: 200.098.206/01
Zaaknummer eerste aanleg: 466632 / FA RK 10-6590 ( MN MW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [a],
appellant,
advocaat: mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te [b],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.H.R. van Heeks te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Deze zaak is eerder behandeld ter terechtzitting van dit hof van 13 februari 2012. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Op 17 april 2012 heeft het hof in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Het hof verwijst thans naar en neemt over hetgeen in die beschikking omtrent het geding in hoger beroep is vermeld. Bij die beschikking is, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de Raad voor de Kinderbescherming Regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek te (laten) verrichten aan de hand van de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige]?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man?
  • Zijn er factoren die de omgang belemmeren? Zo ja, welke?
  • Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
  • Hoe dient de omgang in het belang van [de minderjarige] vorm gegeven te worden?
Het hof heeft de Raad tevens verzocht omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk verslag uit te brengen aan het hof.
1.4.
Op 30 december 2013 heeft het hof van de Raad een brief – gedateerd 15 december 2013 – ontvangen. Blijkens deze brief heeft International Social Service (hierna: ISS) aan de Raad laten weten het dossier te sluiten. De Raad heeft te kennen gegeven hierdoor het onderzoek niet te kunnen herstarten en geen antwoord te kunnen geven op de door het hof gestelde vragen, zodat het onderzoek in de ogen van de Raad momenteel onuitvoerbaar is.
1.5.
De man heeft op 14 maart 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting van 24 maart 2014, alwaar zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de vrouw;
 mevrouw F.L.M. Huizinga namens de Raad.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Nadere feiten

Het huwelijk van partijen is op 10 mei 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2011 in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
De man heeft ter zitting in hoger beroep van 24 maart 2014 zijn verzoek gewijzigd. Thans verzoekt hij primair zijn verzoek omtrent het ouderlijk gezag toe te wijzen en iedere verdere beslissing op zijn overige verzoeken aan te houden in afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke procedures die in Brazilië worden gevoerd. Subsidiair verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
3.2.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Verdere beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het primaire verzoek van de man strekt tot aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke procedures die in Brazilië worden gevoerd. Deze procedures, die gaan over de teruggeleiding van [de minderjarige] naar Nederland en over het treffen van voorzieningen ten aanzien van [de minderjarige], vergen volgens de man veel tijd, temeer nu daarin psychologische/ psychiatrische onderzoeken worden uitgevoerd. De man heeft echter alle vertrouwen in de uitkomst van de procedures in Brazilië en vindt dat het hof deze dient af te wachten, met uitzondering van een beslissing op zijn verzoek omtrent het gezag, die het hof thans dient te geven. Van dit laatste zal de nodige sturende werking richting de Braziliaanse rechter uitgaan voor het nemen van zijn beslissing, aldus de man.
4.2.
Het hof volgt de man hierin echter niet en zal zijn verzoek tot aanhouding van de zaak afwijzen. Het hof ziet in het gegeven dat in Brazilië de gerechtelijke procedures nog niet zijn afgerond, geen aanleiding een uitspraak van de rechter in die procedures af te wachten alvorens in deze zaak zelf een beslissing te geven op de verzoeken van de man die thans aan het hof voorliggen. Daarbij komt dat er, zoals ook is af te leiden uit de brief van de Braziliaanse advocaat van de man van 10 maart 2014 die zich bij de stukken bevindt, geen zicht is op de tijd die nog nodig zal zijn om de procedures aldaar te voltooien, temeer nu er nog diverse onderzoeken in Brazilië dienen plaats te vinden, waaronder een psychologisch vervolgonderzoek naar de man.
4.3.
Het hof heeft bij zijn tussenbeschikking reeds overwogen dat het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat beide partijen belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], toewijsbaar is. In de beschikking van heden zal dienovereenkomstig worden beslist. Dit leidt ertoe dat thans nog aan de orde zijn: de verzoeken van de man omtrent de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], de toedeling aan ieder der partijen van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) over [de minderjarige] en de onderhoudsplicht van de man ten opzichte van [de minderjarige]. Over het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw hem moet informeren over [de minderjarige], heeft het hof bij zijn tussenbeschikking overwogen dat de man toen onvoldoende belang had bij toewijzing daarvan. Het hof zal beoordelen of thans gronden aanwezig zijn dit verzoek alsnog toe te wijzen.
Hoofdverblijfplaats
4.4.
Wettelijk uitgangspunt is dat de rechter bij het bepalen van de hoofdverblijfplaats van het kind een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt (artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek). Dit belang van [de minderjarige] zal door het hof worden beoordeeld aan de hand van de stand van zaken zoals deze thans bekend is. Voor zover de vrouw er een verwijt van zou kunnen worden gemaakt dat zij medio juni 2010, zonder toestemming van de man of vervangende toestemming van de rechter, met [de minderjarige] in Brazilië is gaan wonen, kan dit gegeven op zichzelf thans geen grond vormen om [de minderjarige]’ hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen. Het hof heeft bij zijn tussenbeschikking de Raad verzocht een onderzoek te (laten) verrichten, teneinde inzicht te verkrijgen in het belang van [de minderjarige]. De Raad heeft in zijn hierboven onder 1.5 vermelde brief gemeld dat hij geen antwoord kan geven op de door het hof gestelde vragen, aangezien de Braziliaanse Centrale Autoriteit aan de ISS geen informatie blijkt te verstrekken, zodat het onderzoek dat de Raad met gebruikmaking van ISS had willen verrichten, onuitvoerbaar blijkt te zijn. Hierdoor ontbreekt het het hof aan objectieve gegevens over de leefomstandigheden van [de minderjarige] in Brazilië. Anders dan de man stelt, is niet aannemelijk geworden dat de Raad van deze gang van zaken een verwijt kan worden gemaakt.
Vast staat dat [de minderjarige] sinds zijn derde levensjaar, en dus inmiddels gedurende bijna vier jaar, met de vrouw in Brazilië woont. Reeds gelet op dit tijdsverloop is aannemelijk is dat hij geworteld is geraakt in zijn leefomgeving bij zijn moeder in Brazilië. Daar komt bij dat de vrouw de primaire hechtingsfiguur was en is voor [de minderjarige] en dat zij van de familiekamer van de federale justitie in Rio de Janeiro op 29 september 2010 de (voorlopige) voogdij over [de minderjarige] heeft gekregen. Uit hetgeen door de man is aangevoerd omtrent de leefomstandigheden van de vrouw in Brazilië, noch uit de stukken van het dossier is gebleken dat de vrouw niet in staat is goed voor [de minderjarige] te zorgen. Het hof acht het, gelet op het hierboven overwogene, derhalve niet in het belang van [de minderjarige] dat hij weggaat bij zijn moeder en zijn hoofdverblijfplaats bij de man in Nederland zal krijgen. Het betreffende verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
De vraag of de moeder met [de minderjarige] dient terug te verhuizen naar Nederland, maakt geen onderdeel uit van deze procedure, zodat het hof zich daarover niet zal uitlaten.
Zorgregeling
4.5.
De man heeft, met een beroep op het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, een contactregeling met [de minderjarige] verzocht, die ervan uitgaat dat [de minderjarige] terugverhuist naar de man en die op een zodanige wijze zal worden opgebouwd dat partijen gelijkelijk in tijd voor [de minderjarige] zullen zorgen. Gelet op de beslissing van het hof inzake de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], zal het hof dit verzoek van de man eveneens afwijzen. Het hof ziet, gelet op [de minderjarige]’ verblijf in Brazilië, ook overigens geen mogelijkheden voor vaststelling van een contactregeling in Brazilië of in Nederland tussen de man en [de minderjarige] die een uitbreiding inhoudt van hetgeen de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft bepaald.
Informatieregeling
4.6.
Het hof ziet, evenals ten tijde van zijn tussenbeschikking, ook thans onvoldoende belang aan de zijde van de man voor toewijzing van zijn verzoek om te bepalen dat de vrouw hem moet informeren over [de minderjarige] op de wijze als door hem in hoger beroep is verzocht. Gebleken is dat deze informatie, hoewel summierlijk, met regelmaat door de vrouw aan de man wordt verstrekt. Bovendien is door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam op 23 december 2010 reeds een dwangsom verbonden aan de verplichting van de vrouw tot medewerking aan de informatieplicht, welke dwangsom in de bestreden beschikking is gehandhaafd. Het hof ziet geen aanleiding om het bedrag van de dwangsom te verhogen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
Onderhoudsplicht
4.7.
De man heeft verzocht te bepalen dat zijn wettelijke onderhoudsplicht ten opzichte van [de minderjarige] wordt opgeschort zolang de vrouw met [de minderjarige] in Brazilië verblijft. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, onder meer ten aanzien van het verzoek van de vrouw om een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te bepalen van € 200,- per maand. Nu de vrouw niet van deze beschikking in hoger beroep is gekomen en het betreffende verzoek in hoger beroep opnieuw heeft gedaan, en evenmin is gebleken dat er in Nederland inmiddels een nieuwe procedure aanhangig is over een onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige], heeft de man geen belang bij toewijzing van zijn verzoek, zodat dit zal worden afgewezen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard ten aanzien van de verzoeken van de man te beslissen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige];
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze de daarin opgenomen contact- en informatieregeling betreft;
wijst af hetgeen de man voor het overige in hoger beroep heeft verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.