In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor een minderjarige. De appellant, de man, heeft zijn verzoek gewijzigd en vraagt primair om toewijzing van zijn verzoek omtrent het ouderlijk gezag, terwijl hij in afwachting van gerechtelijke procedures in Brazilië, zijn overige verzoeken aanhoudt. De geïntimeerde, de vrouw, verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. De Raad heeft echter aangegeven dat het onderzoek momenteel onuitvoerbaar is, wat het hof in zijn overwegingen meeneemt.
Het hof overweegt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in Brazilië is, waar hij al bijna vier jaar woont bij zijn moeder. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om bij zijn moeder te blijven en wijst het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem in Nederland te bepalen af. Ook de verzoeken van de man om een zorgregeling en informatieregeling worden afgewezen, omdat de huidige situatie in Brazilië geen mogelijkheden biedt voor een contactregeling. De man heeft ook verzocht om opschorting van zijn onderhoudsplicht, maar het hof oordeelt dat hij geen belang heeft bij toewijzing van dit verzoek. Uiteindelijk verklaart het hof voor recht dat beide partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, bekrachtigt de contact- en informatieregeling en wijst de overige verzoeken van de man af.