ECLI:NL:GHAMS:2014:343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
23-004497-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis kinderrechter en herbeoordeling van de zaak van een minderjarige verdachte wegens beschadiging van andermans eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren of 10 dagen jeugddetentie voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een fiets, toebehorende aan een ander. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, die op 24 september 2013 had geoordeeld dat de zaak opnieuw moest worden berecht.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 5 november 2013 en 7 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende vormverzuimen tijdens de aanhouding van de verdachte, waaronder het gebruik van transportboeien en het ontbreken van consultatiebijstand. Het hof oordeelde dat hoewel er sprake was van enkele verzuimen, deze niet leidden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof concludeerde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het lange tijdsverloop en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen.

Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De beslissing om geen straf op te leggen werd gemotiveerd door de relatief geringe ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-004497-13
datum uitspraak: 21 januari 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 24 september 2013- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-720086-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Procesgang

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 25 augustus 2011 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 24 september 2013 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar dit hof teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 maart 2011 en, na terugwijzing op de terechtzittingen van dit hof van 5 november 2013 en 7 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 december 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door meermalen een ruk te geven aan de deze fiets waarna deze op de grond valt en/of (vervolgens) tegen (de voorzijde van) deze fiets te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2014 aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities – kort gezegd – betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu bij de aanhouding van de verdachte buitenproportioneel geweld is toegepast, hij daarbij hardhandig en zonder enkele noodzaak is geboeid, de Salduz-norm is overtreden en de verdachte onnodig een nacht heeft moeten verblijven op het politiebureau. Deze gronden kunnen afzonderlijk, maar zeker in samenhang bezien, de niet-ontvankelijkheid dragen. Er is sprake van dusdanig veel vormverzuimen dat het recht van de minderjarige verdachte op een eerlijk proces op grove wijze is veronachtzaamd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt dat de raadsman het oog heeft op de in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv.) bedoelde vormverzuimen. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van het geweld en de nacht op het politiebureau
Van de hiervoor bedoelde inbreuk is op grond van de door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de wijze van aanhouding van de verdachte en het verblijven van een nacht op het politiebureau, niet gebleken. Uit hetgeen is aangevoerd maakt het hof op dat het geweld daarin zou hebben bestaan dat verbalisanten aan de verdachte zouden hebben geduwd en getrokken en dat de handboeien te strak zouden zijn omgedaan. Zelfs al zou de verdachte door de politie hardhandig zijn aangepakt en al zouden zijn handboeien te strak hebben gezeten, dan nog is dit geweld niet van dien aard dat dit noopt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Onregelmatigheden in de wijze waarop de verdachte is aangehouden brengen immers op zichzelf in de regel niet mee dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. De omstandigheden van dit geval – daaronder begrepen dat het om een minderjarige, destijds veertien jaar oude, verdachte gaat - leiden evenmin tot dat oordeel.
Wel heeft de raadsman er terecht op gewezen dat met het gebruik van transportboeien bij minderjarige verdachten terughoudend dient te worden omgegaan en kan de hardhandige wijze van optreden van de politie bij de aanhouding van de verdachte, een verzuim opleveren dat tot strafvermindering moet leiden op de voet van het bepaalde in art. 359a Sv. Het hof acht aannemelijk dat de politie de verdachte bij zijn aanhouding de transportboeien heeft omgedaan, zonder dat uit het dossier blijkt of er vluchtgevaar dan wel gevaar voor de veiligheid zoals bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie bestond. Weliswaar is niet voorgeschreven dat die redenen ook in een proces-verbaal van bevindingen moeten worden vermeld, indien zoals in de onderhavige zaak door de verdediging een beroep is gedaan op het onrechtmatig toepassen van de handboeien, dient het hof - op zijn minst genomen - marginaal te toetsen of het voorschrift in artikel 22 van de Ambtsinstructie juist is toegepast. Uit de omstandigheden, zoals die uit het dossier naar voren komen, blijkt niet waarom de verbalisanten het nodig vonden de verdachte te boeien, zodat het er voor moet worden gehouden dat er in casu geen feiten en omstandigheden waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisten. Het hof acht dat een verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. en zal daarmee, gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, welk belang groot wordt geacht, de ernst van het verzuim, welke ernst tamelijk groot wordt geacht en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, - omtrent welk nadeel slechts is gesteld dat de verdachte pijn heeft ondervonden, zodat het hof dat nadeel als beperkt opvat-, in strafmatigende zin rekening houden.
Het feit dat de verdachte een nacht op het politiebureau heeft verbleven is geen vormverzuim in vorenbedoelde zin, nu dat verblijf - gelet op het tijdstip waarop de verdachte is aangehouden- niet in strijd is met de wettelijke regeling dienaangaande, ook niet als de toenmalige leeftijd van de verdachte bij het oordeel wordt betrokken.
Ten aanzien van het gebrek aan consultatiebijstand
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het consultatierecht voorafgaand aan het eerste verhoor en bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor van de verdachte, zijn geschonden. Deze verzuimen dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaring die in strijd met die rechten is afgelegd, te weten de verklaring van de verdachte afgelegd op 16 december 2010, maar deze verzuimen leiden echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Conclusie
De door de raadsman genoemde gronden kunnen noch zelfstandig, noch in onderlinge samenhang beschouwd tot het oordeel leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. De verweren van de raadsman worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 december 2010 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd door meermalen een ruk te geven aan de deze fiets waarna deze op de grond viel en vervolgens tegen deze fiets te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van bewijsverweren

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2014 aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities bepleit dat de verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig bewijs, nu er buiten de verklaring van verbalisant [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) geen ander bewijs voorhanden is. Nu [slachtoffer] tevens aangever is, is dit onvoldoende. Bovendien dient zijn verklaring als onbetrouwbaar te worden aangemerkt – het was ’s avonds laat, donker buiten, opgegeven signalement van de verdachte weinig specifiek en de verdachte ontkent - en derhalve van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]. In het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2010 en ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2014 heeft hij consistent en gedetailleerd verklaard.
Dat er sprake zou zijn van de aanwezigheid van nog een ander groepje Marokkaanse jongeren op de Admiraal de Ruijterweg in Amsterdam op het bewuste tijdstip in de avond van 15 december 2010, zoals door de verdachte betoogd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2013, acht het hof gezien de waarnemingen van [slachtoffer] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], neergelegd in hun proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2010, onaannemelijk. Dit betoog vindt zelfs geen steun in de ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2013 afgelegde verklaring van de broer van de verdachte, die bij het plegen van het delict aanwezig was.
Gezien de bijzondere bewijskracht van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar, zoals neergelegd in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, kan het feit wettig worden bewezen louter op grond van zo’n proces-verbaal. Nu het hof geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], is reeds om die reden voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
daar komt bij dat de verdediging nu de gelegenheid heeft gehad om de getuige [slachtoffer] te (doen) ondervragen en het hof zich mede aan de hand daarvan een oordeel heeft kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van deze getuige.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beschadiging van andermans eigendom is een hinderlijk feit. Gelet echter op het lange tijdsverloop sinds het begaan van het feit, de relatief geringe ernst van het feit, het hiervoor besproken vormverzuim, voorts rekening houdend met het feit dat de verdachte een nacht op het politiebureau heeft doorgebracht en bovendien sindsdien niet meer met de politie en justitie in aanraking is geweest, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. D. Radder en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2014.
Mr. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]