Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,vennoot van de vennootschap onder firma [V.O.F.],
1.Het geding in hoger beroep
Voor het verloop van het geding tot die dag verwijst het hof naar dat arrest.
2.Beoordeling
De grieven vermeld in de onderdelen 2.2, 2.3 en 2.4 werden verworpen.
Met betrekking tot de grieven vermeld in de onderdelen 2.1, 2.5 en 2.6 overwoog het hof dat het behoefte heeft aan aanvullende informatie. Die grieven gaan over de vraag of Delta Lloyd schade-uitkering kan weigeren omdat [appellant] de inbraakpreventie die de verzekeringsovereenkomst van hem eiste, niet op orde had.
In de eerste plaats heeft Delta Lloyd daartoe gewezen op de zinsnede uit de memorie van grieven “hij had een idee, maar wist dat niet precies!”.
Verder houden de antwoorden van Delta Lloyd op de door het hof gestelde vragen in:
- in de periode 2004-2005 zijn geen vennoten uitgetreden of toegetreden bij de vennootschap onder firma; [V.O.F.] in 2004 is gelijk aan [V.O.F.] in 2005; uit het opleveringsbewijs uit 2004 kan worden afgeleid dat [appellant] op de hoogte was van het vereiste beveiligingsniveau; in het opleveringsbewijs staat dat sprake dient te zijn van een ‘Aansluiting PAC: Securitas Alarmcentrale (PAC 3)’; [appellant] wist dan ook in het bijzonder dat sprake diende te zijn van een doormelding naar een Particuliere Alarm Centrale, in dit geval Securitas; daartoe had hij ook een overeenkomst met Securitas gesloten;
- beveiligingsniveau ‘En’ voldeed blijkens het door Securitas Systems in 2004 afgegeven opleveringsbewijs aan het vereiste niveau van beveiliging voor risicoklasse 3; dat komt vermoedelijk doordat het pand bouwkundig bijzonder goed beveiligd was en was zorggedragen voor doormelding aan een particuliere alarmcentrale;
het opleveringsbewijs is ontvangen door Lippmann;
Volgens Delta Lloyd is dan ook niet de moeilijkheid dat het alarmsysteem niet voldeed aan de te stellen eisen, omdat [appellant] daarvan niet op de hoogte was.
Het gaat er volgens Delta Lloyd om dat [appellant] op de hoogte was van de vereiste inbraakpreventie, maar zijn personeel niet afdoende had geïnstrueerd om ervoor te zorgen dat er een doormelding naar de particuliere alarmcentrale plaatsvond. Gebleken is bovendien, dat het alarmsysteem op de juiste wijze was ingeschakeld, als [appellant] zelf in het pand aanwezig was.
Hij heeft erop gewezen dat zijn echtgenote en hij de vennootschap onder firma “[V.O.F.]” pas op 6 juni 2006 hebben opgericht en dat de winkel voordien werd bestierd door ene [voormalige exploitant].
Verder heeft [appellant] benadrukt dat hij de beveiliging die hij aantrof bij gelegenheid van de aankoop van de zaak heeft overgenomen van de verkoper.
Dat [appellant] en zijn echtgenote de vennootschap onder firma [V.O.F.] pas op 6 juni 2006 hebben opgericht, maakt in dit verband geen verschil. Die omstandigheid zegt immers niets over de wijze waarop de inbraakpreventie vanaf 2004 was ingericht en al evenmin over de wijze waarop [appellant] de inbraakpreventie vanaf november 2005 had ingericht. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat bij de exploitatie van de winkel eerder een persoon met de naam [voormalige exploitant] betrokken zou zijn geweest.
De stellingen van [appellant] zijn bovendien moeilijk in overeenstemming te brengen met hetgeen [appellant] heeft verklaard in de aangifte en aanvullende aangifte die hij in 2010 heeft gedaan bij de politie Amsterdam-Amstelland. In die aangiften lijkt hij tot uitgangspunt te kiezen dat de winkel was uitgerust met alarmopvolging en dat Securitas daarin een rol vervulde. Hetzelfde geldt voor de inlichtingen die [appellant] heeft verstrekt over het alarmsysteem aan de onderzoeker [onderzoeker]. Deze heeft uit zijn mond opgetekend in het op 23 november 2010 gedateerde verslag dat geen alarmopvolging plaats had, indien deze was uitgeschakeld door de ESC-toets op het bedieningspaneel te bedienen. Die mededeling veronderstelt dat de winkel van alarmopvolging was voorzien.
Het hof neemt dan ook aan dat de winkel in mei 2010 was uitgerust met een alarmsysteem dat voldeed aan de eisen die daaraan door Delta Lloyd waren gesteld.
Daaruit valt een sterke aanwijzing te putten dat [appellant] in november 2005 op de hoogte was van de inhoud van het opleveringsbewijs dat in 2004 aan v.o.f. [V.O.F.] is uitgereikt en dus ook op de hoogte was van de door Delta Lloyd vereiste inbraakpreventie, zulks met inbegrip van het doormeldingsvereiste.
Daar komt bij dat de omstandigheid dat [appellant] en zijn echtgenote de vennootschap onder firma [V.O.F.] V.O.F. pas op 6 juni 2006 hebben opgericht, in dit verband geen relevante betwisting inhoudt. Die omstandigheid brengt op zichzelf niet mee, dat [appellant], toen hij de winkel overnam, niet zou hebben geweten dat hij had zorg te dragen voor, kortweg, doormelding dan wel daarin niet zou hebben voorzien.
lijkt in het door hem na het tussenarrest ontwikkelde betoog te willen suggereren dat hij pas in juni 2006 de winkel heeft overgenomen en dat de winkel tot die tijd als eenmanszaak werd bestierd door de hierboven genoemde [voormalige exploitant]. Dat levert al evenmin een relevante betwisting op. Dat betoog strijdt met zijn eerdere stellingen die inhielden dat hij de winkel in november 2005 heeft overgenomen. Dat geldt te meer nu [appellant] voordien heeft gesteld dat hij de winkel heeft gekocht van ene [X]. [appellant] verliest tot slot uit het oog dat in dit geding is vastgesteld dat in december 2005 de inbraakpreventie al was vereist (3.2.4 tussenarrest).
Al die tegenstrijdigheden helpen niet. Het na het tussenarrest door [appellant] ontwikkelde betoog biedt dan ook nauwelijks houvast. Dat betoog houdt een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stellingen van Delta Lloyd in. Het hof houdt het ervoor dat [appellant] in 2005 en dus in 2010 wist dat Delta Lloyd van hem verlangde dat hij ervoor zorgde dat het beschikbare alarmsysteem werd gebruikt.
Geen van de grieven van [appellant] treft doel, het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders gevorderde afwijzen. [appellant] is in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij. Hij heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.